Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingF.R. Coers Fr. zn. Liederboek van Groot-Nederland. Vierde boek.De vrede kwam als 'en doodsengel. Al onze idealen zegen neer onder de scherpe bliksemzeis en wij stonden bij de dorrende stoppels. Het schreien stond ons nader dan het lachen. Deze idealenmoord trof ons zo plotseling: wij stonden er als verwezen bij en zochten om iemand die wij de schuld er van konden geven. Terecht vonden we hem 'en felle kastijding waard. Maar och, het hielp ons niet en er was 'en grote leegte in ons gemoed, dat van heldenstrijd en edele daden weergalmd had. Misdadig dachten velen: 't is uit; anderen wankelmoedig slecht: wat nu? En de gelovenden zwegen, om tot berusting te komen en uit kleine gebeurtenissen weer nieuwe idealen te scheppen. Tot deze laatsten behoorde en behoor ik. En zie, daar kwam mij vertroosting toestromen uit 'en nieuw boek van Coers, het vierde deel. O Coers, in uw land tot zijn eigen schande niet genoeg geëerde profeet, u dank ik voor de mij doorvloeiende verheffende gedachten. 't Is of het door u voorzien was, dat wij ze noodig hadden: Hoort, o menschen, hoort dit wonder
Hij die over storm en donder
Heerscht in 't mateloos heelal,
Die ver boven lucht en wolken
Zetelt als de Heer der volken
Werd verwezen naar een stal.
Zo begint de rij van godsdienstige liederen, die de grootste helft van dit vierde deel inneemt. En helaas, meer dan 'en stal in al z'n vuilheid en duisternis kon de wereld voor mij niet zijn na de droevige vredesmaar, toen daar de heerser over 't mateloos heelal, de Heer der volken, het Geloof-in-de-toekomst herboren werd; de goede maer, waar het tweede lied zo liefelik van zingt, drong als | |
[pagina 45]
| |
'en lentekoeltje, vol leeuwrikslied en bloemegeur in mij door. En als het derde lied zo zangerig vertelt, dat het niet uit het hoofd gaat, wat men ook doet, van de herdertjes lagen bij nachte en gingen aanbidden, zo ging het ook mij. En de ene melodie volgde op de andere: psalm- of kerkgezangachtig vaak als bij dit vriezend winterweder of opgewekt-blijmoedig als 't Stalleken van Betlehem met z'n middeleeuws realistiese koepletten: Maria geeft hem suykerpap,
En Joseph brengt den windelap;
De lieven Jezus krijt van dorst
Zijn Moeder geeft hem haere borst.
De logt vol schoone engels vliegt.
Een engel met Maria wiegt,
Daer Joseph werckt den heele nacht,
En wascht de luyers in den gracht.
Nu maekt hij vier, dan raept hij hout,
Want met den winter is het kout.
Maer Joseph die was heel verblijd
Om dat het kind niet meer en krijt.
en daar hoorde ik weer de engelenstemmen zingen, zo zuiver, zo aandoenlik als 'en aards koor dat kan doen. Het vrouwenkoor van Coers zong het die avond te Haarlem en het was als 'en zegening voor ons allen. En nu kan ik het weer horen, al is het maar in nagalm: Een kind is ons geboren! Zo iets maakt gelukkig, maar al bladerende komt men plotseling voor Valerius' Gedenckclanck en weer terug tot de afgelopen oorlog. O profeet Coers, was het Uw bedoeling ons niet alleen gelukkig te maken door ontrukken aan deez' aardse jammerlike knoeipartij, die ze polietiek noemen, maar ons te verheffen tot het zingen van Wilt heden nu treden voor God den Heere
Hem boven al loven van herten seer
End' maken groot sijns lieven namens eere
of had ook door Uw brein de gedachte aan de overwinning van de Boeren gespeeld toen U hier mee de rij liederen van Valerius ging openen. Immers: Die daer nu onsen vyant slaet ter neer.
het had naar ons denken kunnen ja moeten uitkomen. Helaas, het is niet gebeurd en toch.... en toch, blader door, zing mee het rustige danklied: o Heer, die daar des Hemels tente spreijt, de lof- en klaagliederen, de spot- en dankliederen: Vreselik soms als Men brand, men blaekt, men schend, men moort:
't Arme volck laes! rechtevoort
Lyd nu groot gewelt
En wordt seer gequelt
en wij, we denken aan Inquisitie noch Bloedraad, maar aan de moordenaren van Zuid-Afrika; evenals 't geween, 't gehuyl, 't gekrijt niet aan Mechelen's ‘grousaeme moort’ doet denken maar aan moordnaarskampen; maar telkens weer komt er door spelen het Prijst God ons aller Heer! op de meest verschillende wijzen, of de troost: God siet neder uyt Zijn Hemel en zo worden de scherpe hoeken van ons verdriet afgerond; wij zullen het mettertijd kunnen verduwen en daar rijst weer de moed in ons op naast de zinkende loodzware verdrietsmassa. Dat vind ik de betekenis voor Groot-Nederland van dit daarvoor bestemde vierde deel. Het heeft noch 'en andere betekenis ook, het bevat 'en rijker stroom van wijzen dan tot mijn enkele, onmuziekale ziel kan doordringen; daar is de ruimte van heel 'en volk voor nodig; de scheutjes van zang, die ik hierboven heb aangewezen, hebben mij al zo verfrist en verkwikt, dat ik het in veler handen wens. Ons volk heeft wel weer 'en blijmoedig geloof in de toekomst van zijn ras nodig: ik heb het nu weer terug, nieuwe idealen ontkiemen en gaan bloeien mettertijd. En ik heb de kalme zekerheid dat dit alles zal gebeuren. Hartelik dank, Coers, voor uw hulp in deze moeilike tijd van eed! O, ik weet wel, zonder u was dat ook wel gebeurd, maar het was mij toen ik uw liederen hoorde en later door u zelf spelen hoorde, of het van u kwam en ik dank u dus voor uw vierde boek.
Haarlem. J.B. Schepers. |
|