Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezondenGent, 16 Januari 1903.
Geachte Redactie!
Om geene aanleiding tot eenig misverstand te geven, verklaar ik bij deze uitdrukkelijk, dat ik in mijn eersten brief in 't December-nummer van Neerlandia, geenszins de bedoeling gehad heb den Voorzitter van het propagandacomiteit of andere leden van oneerlijke handeling te beschuldigen. Ik voeg er bij, dat de leden van het Propagandacomiteit vergaderen zonder voorafgaande schriftelijke bijeenroeping.
Hoogachtend.
H. Meert.
Dit stukje kwam te laat om het nog in het Januari-nummer op te nemen. Red.
* * * Gent, 25 Januari 1903.
Geachte Redactie!
Ik meende, dat er, mits bovenstaande verklaring van mijnentwege, die, buiten mijn schuld, in 't voorgaande Nr. niet is opgenomen geworden, een einde zou gekomen zijn aan betreurenswaardige oneenigheid, waarvan ik de verantwoordelijkheid niet draag. Dit is, eilaas, niet zoo, en ik kan tot mijne spijt, den brief van Prof. Obrie niet onbeantwoord laten. Ik kan namelijk toch niet laten zeggen ‘dat ik in het Naschrift op ket protest van het Gentsche Propagandacomiteit een welkome gelegenheid schijn gevonden te hebben tot het vooruitzetten eener bewering, die reeds een paar malen door tegenstanders van de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in het Bestuur van den Gentschen Tak werd voorgebracht, maar ook telkens weersproken.’ Ik heb, wat mij betreft, nooit laten beweren, dat Groep B zich, tot op dit oogenblik, aangesloten had bij eenig bepaald stelsel van vervlaamsching, zonder die bewering tegen te spreken, zoowel in den Gentschen Tak als elders; wat algemeen bekend is. Ik, die met het propagandacomiteit, meer dan een meeting tot het bekomen van een Vlaamsche Hoogeschool heb gehouden, verlang in 't geheel niet door den heer Obrie gerangschikt te worden onder de tegenstanders van de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, die er trouwens in den Gentschen Tak niet zijn. Ik heb die bewering alleen tegengesproken uit eerbied voor de waarheid, want ze is slechts een gevolgtrekking uit een handeling van Groep B: de uitgave en de verspreiding van het Verslag van Prof. Mac Leod; hetgeen de heer Obrie zelf bewijst, door te zeggen, dat er op dat oogenblik ‘in de verste verte van geen enkel ander stelsel sprake was.’ Als er van geen ander stelsel spraak was, heeft het Verbond geen keus kunnen doen tusschen verschillende en zich bepaaldelijk bij één aansluiten. Ik geloof, dat ieder mensch, met gezond verstand, daarvan overtuigd moet zijn. Trouwens, de Gentsche Tak heeft in 1500 ex. de brochure L'Université flamande van Prof. Vercoullie uitgegeven, waarin deze Hoogleeraar met een kracht van argumentatie, die nooit overtroffen werd, het recht van den Vlaming op hooger onderwijs in zijn taal staaft en op prachtig objectieve wijze een schets geeft vaan het oprijzen van dit vraagstuk, het verloop van de propagandabeweging er voor, en de oplossingen, die mogelijk zijn. Hij zelf, alhoewel terugschrikkend voor een radicale oplossing heeft zich laten bewegen om in de uitgave van zijn brochuur door den Gentschen Tak, zijn persoonlijke voorkeur niet te kennen te geven. Prof. Obrie, die voor 't verslag van prof. Mac Leod, de redeneering aanneemt: Groep B heeft dit verslag uitgegeven, ergo heeft zich bij die oplossing aangesloten, kan voor de uitgave van de brochure Vercoullie dan geen andere aannemen dan: De Gentsche Tak heeft die brochure uitgegeven, ergo kiest geen partij. Wat al evenmin strekt met de wezenlijkheid, die is: Groep B en de Gentsche Tak hebben die schriften uitgegeven als uitstekende propagandamiddelen, tot verbreiding van de gedachte van de vervlaamsching tot voorbereiding van de openbare denkwijze. Slechts dan, wanneer Groep B in een Algemeene Vergadering, partij zal gekozen hebben, zal men zich op dat besluit kunnen beroepen, maar nooit zal men het recht hebben krenkende verdachtmaking te zaaien tegen personen, die met toewijding en talent meewerken tot Vlaanderen's geestelijk welzijn, omdat het oordeel van die personen niet overeenkomt met dit van anderen, zelfs dan als die anderen een groote meerderheid vormen; nooit zal men het recht hebben bij herhaling te spreken van rechtgeaarde Vlamingen, aldus degenen, die in een radicale oplossing geen heil zien, uitgevende voor aterlingen. Dat is niet van aard om onder ons de zoo noodige eendracht te bevorderen en geeft zware verantwoordelijkheid. De brief van Prof. Obrie zegt, dat ik wel wil erkennen, dat Groep B de brochure Mac Leod in 12000 ex. heeft laten drukken. Ik wil dat des te bereidwilliger erkennen, daar dit besluit genomen werd op mijn voorstel!!! ‘Nu heeft de heer Meert - jammer genoeg - van die vergadering geen verslag opgemaakt’ bevestigt. Prof. Obrie en.... twee regels daaronder haalt hij een uittreksel aan uit mijn verslag, gedrukt in het Juni-nr. van Neerlandia (1899) (blz. 8, 3 kol., blz. 9, 1e en 2e kol.) destijds nog onder mijne leiding en waarin alles van mijne hand is, uitgenomen verslagen van andere Groepen, de rubriek Benoorden Moerdijk, en correspondentie. Nog zegt Prof. Obrie, dat mijn bewering omtrent het verleenen van een toelage voor propaganda voor de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool onjuist is; dat weliswaar Prof. Fredericq voorgesteld had ‘de quaestie voor te behouden op welke wijze de vervlaamsching zou geschieden.’ Ziehier wat mijn verslag over de Bestuursvergadering van Groep B te Antwerpen, 16 December 1900, daaromtrent zegt: ‘Ten slotte stelt de heer Meert voor, dat het Alg. Nederl. Verbond, de quaestie van de oplossing voorbehouden zijnde, verder zijn krachten zal blijven wijden aan de propaganda ten | |
[pagina 22]
| |
voordeele van de vervlaamsching en dat daarvoor uit de Algemeene Kas 500 fr. zouden beschikbaar gesteld worden.’ Er is geene stemming geweest over de quaestie van het voorbehoud en de toelage is aangenomen geworden zonder stemming. Ik heb het recht te denken, dat die toelage werd aangenomen in den geest, waarin ik ze voorstelde. Immers, wij hadden het voor en het tegen gehoord en de slotsom van de geele bespreking was: 1o. een voorstel van M. Reinhard: ‘Dat de heer Van Rijswijck - die ondertusschen de vergadering had moeten verlaten - zou uitgenoodigd worden zich niet te verbinden tot het neerleggen van een wetsvoorstel, totdat men, natuurlijk niet zonder het voorweten van de commissie, de zaak op een Algemeene Vergadering zou hebben onderzocht en toegelicht.’ 2o. een voorstel van Prof. Fredericq: ‘dat de Commissie - aangesteld door het Nederl. Congres v. Antw. - zou uitgenoodigd worden om kennis te nemen van de bezwaren van personen, die in de oplossing Mac Leod geen heil zien’. 3o. een verklaring van den heer Max Rooses, dat dit zou gebeuren, alhoewel hij, persoonlijk, nog niet overtuigd was door M. Fredericq. De quaestie bleef dus hangende. Ik stelde voor, dat daarom de propaganda voor de vervlaamsching niet zou stil gelegd worden, zeggende, dat men niet moest wachten tot het hangende vraagstuk een oplossing gekregen had, maar dat men zeer goed, met onverzwakten ijver, de propaganda kon voortzetten voor de gedachte der Vlaamsche Hoogeschool. Dat is, volkomen trouw en eerlijk weergegeven, wat op die vergadering gebeurde. Hoogachtend, H. Meert. |
|