Nederlandsch of Papiëmentsch?
De heer J.H.J. Hamelberg, administrateur der Schoolcommissie te Curaçao, schreef in de N.R. Ct. van 16 Dec. 1902 het volgend ingezonden stukje:
Geachte Redactie,
Vergun mij eenige regels ruimte in uw geacht blad naar aanleiding van het daarin uit Neerlandia overgenomen artikel van den heer F. Bartelink, waarnemend administrateur van financiën alhier, over het ‘doodmaken van het Nederlandsch op dit eiland met behulp van door Nederland betaalde subsidiën.’
Voor de tot het wezen van zaken doordringende lezers schrijf ik thans niet. Waar de heer B. zegt, dat hij nog slechts korten tijd (lees: een paar maanden) hier is, en dan laat volgen ‘dat het onwaar is, dat er aan Hollandsch geen behoefte zou zijn,’ (die apodixis (sic!) stavende door het gevoelen van één plantagehouder aan te halen), om te eindigen met de bewering, ‘dat de fout (van het doodmaken van het Hollandsch) is dat noch van regeeringswege, noch van de geestelijkheid, noch van particulieren de Ned. taal dien steun heeft gekregen, dien zij recht had te mogen ontvangen,’ een bewering die alleen schijnt gegrond op het bezoek van den heer B. aan ‘nog al veel scholen’ - daar zal de ernstige lezer het geschrevene wel met een schouderophalen ter zijde leggen.
Maar bij velen moet het geschrijf van den heer B. den indruk achterlaten, dat het door het gouvernement aan de bijzondere scholen in het algemeen verleend subsidie hier slechts wordt gebruikt om ons Nederlandsch dood te maken en tegen dergelijke onjuiste voorstelling van zaken moet ik opkomen.
Het door den heer B. aangehaalde buurtschooltje is een gelegenheid, waar aan arme visscherskinderen onderwijs wordt gegeven door een arbeidersdochter, die die taak vrijwillig op zich heeft genomen. Door het gouvernement wordt dit schooltje niet gesubsidiëerd en, mag men hier al niet aan opzet denken, dan kan men het toch minstens vreemd vinden, dat een administrateur van financiën het doet voorkomen, alsof dat wèl geschiedde.
In plaats van het door die arbeidersdochter gegevene onderwijs aan een critiek te onderwerpen of het als een proeve aan te halen van het gesubsidiëerd privaat-onderwijs in deze kolonie, zou m.i. een woord van lof beter op zijn plaats zijn geweest voor dat meisje uit den geringen stand, die zich het lot aantrok van de kinderen, voor wier opvoeding noch de ouders, noch het gouvernement konden zorgen.
Bij deze gedachtenwisseling over Curaçaosche onderwijstoestanden heeft de redactie haar ouden weg gevolgd, in haar oog de eenig juiste, van namelijk voor en tegen volkomen vrijheid te laten. Haar was anders zeer goed bekend hoe de toestanden gindsch zijn; de zaakrijke artikelen van den heer Hamelberg in vroegere Neerlandia's strekken daarvoor tot bewijs. En zij was overtuigd dat een afdoend verweer van hem niet zoude uitblijven.
Redactie.