Botha over de Afrikaansche vrouw.
‘Zij waren de helden van den oorlog; zij overtroffen de mannen De vrouw was alles.
Zij leed bovenmenschelijk. Verjaging, ontbering, mishandeling was haar lot.
Maar toch schreven zij brieven: ‘Weer een kind dood’ - ‘al ons kinder dood,’ maar ‘jij moet moed hou, jij moet staan voor jou onafhankelijkheid,’ ‘blijf staan; ook als ik sterf, blijf staan.’
‘Op die vrouwen, zegt Botha, rekenen wij voor de opheffing van ons volk. Zij moeten onze kinderen opvoeden en hun waarachtige vaderlandsliefde leeren, wier beteekenis en kracht wij in dezen oorlog leerden kennen. Zij moeten ook leeren de Taal, het eerste en het slot-punt van onze nationale belangen. 't Spreekwoord zegt: “hoe meer talen je kent, hoe meer man je bent.” Ik wil dit aannemen alleen op voorwaarde, dat je je eigen taal het beste van alle kent.
Voor den oorlog vonden velen het Engelsch mooi en ze begonnen het al meer te leeren, in den oorlog hebben wij eerst geleerd wat een eigen taal beteekent.’