Het Leeren van de Nederlandsche Taal aan de Inlanders.
Semar schrijft in zijn XLVIIsten ‘Omong-Omong’ in Het Vaderland:
Het algemeen verlangen is - en naar mijn oordeel terecht - dat de Nederlandsche Taal hoe langer hoe meer zal worden een vak van onderwijs voor de inlanders. Onwillekeurig wordt daardoor de band tusschen Europeanen en inlander hechter, en valt het den laatsten dan ook gemakkelijker zich in de Westersche begrippen in te werken. Nu is de vraag: is het verkieslijker op de inlandsche scholen de Nederlandsche taal te doen onderwijzen, of verdient het de voorkeur om de toelating van inlanders op de Europeesche scholen te bevorderen.
Wanneer mij de beslissing zou worden overgelaten zou ik het laatste verkiezen; wordt het onderwijs in het Nederlandsch op de inlandsche scholen gegeven, dan zal het resultaat al zeer bedroevend zijn. De hoofdzaak van het onderwijs in een of andere taal is niet alleen het besteden van eenige uren aan syntaxis of grammatica maar hoofdzakelijk het voortdurend spreken in die taal. Daardoor toch wordt de leerling gedwongen gedurende den tijd, dat het schoolbezoek duurt, niet alleen de taal te spreken maar ook om in die taal te denken.
Het laatste zal hem met die taal meer vertrouwd maken, en hem vooral de fijnheden van gedachten-uiting en spreekwijze beter en grondiger doen kennen. Dit is nu op een inlandsche school niet te verwachten. Een Europeesch onderwijzer, met alleen Inlandsche kinderen, zal niet in staat zijn de conversatie der kinderen onderling in de moedertaal te onderdrukken. Zoodoende blijft de gedachtengang geheel inlandsch en zal het met het Nederlandsch gaan zooals het met de scheikunde bij vele ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur is, namelijk, dat zij er juist genoeg van weten, om den boel te bederven. De tweede regeling is verre boven de eerste te verkiezen, hoewel ook de bezwaren daaraan verbonden niet gering zijn te tellen.
Eerstens zou de toeneming van leerlingen, geleverd door de inlandsche maatschappij de scholen overbevolken, noodzaken tot groote uitbreiding van het aantal scholen en de daaraan te plaatsen onderwijzers. En... dit kost geld niet alleen, maar met het reeds bestaande gebrek aan onderwijzerspersoneel is daaraan voorloopig niet te denken.
Voorts zou het onderwijs zelf er veel door lijden en wel ten koste der Europeesche kinderen. De onderwijzer nl. zou zich te veel met de inlandsche kinderen moeten bezighouden en de tijd daaraan besteed komt ten nadeele der kinderen van Europeanen.
Wel is waar moeten de kinderen van inlanders, die nu tot de Europeesche school worden toegelaten, Hollandsch kennen, maar... het is er ook Hollandsch naar. Meestal toch wordt het voorloopig onderwijs aan die kinderen in het Hollandsch gegeven door niet-gediplomeerde, Hollandsch sprekende Europeanen, die door het geven van privaatlessen daarin een broodwinning zoeken. Dit voorloopig onderwijs is uit den aard der zaak zeer gebrekkig, en geen wonder! men ondervindt toch dagelijks, dat zelfs volbloed Europeanen bij langdurig verblijf in Indië de moedertaal vergeten en hulp zoeken in uitdrukkingen in 't Maleisch of Javaansch. De oorzaak daarvan is hoofdzakelijk gelegen in de omstandigheid, dat de Europeaan in zijn omgang met den inlander meer tot hem moet afdalen dan dat hij dien inlander tot zich kan opheffen.
Toch geloof ik, dat het bezwaar in de tweede plaats aangegeven, wel te onderscheppen is en wel op de volgende wijze.
Men breide het aantal fröbelscholen uit en stelle die ook toegankelijk voor inlandsche kinderen. Aan die fröbelscholen voege men toe een eerste klasse waarin alleen Nederlandsch onderwezen wordt. Dit onderwijs moet niet te zeer grammaticaal zijn, maar hoofdzakelijk bestaan uit spreek- en leesoefeningen,