Maar van overheidswege? Ja, althans wanneer deze aangelegenheid in onze steden in hoofdzaak zoo geregeld is als in de plaats mijner inwoning. Aldaar mag niemand zonder vergunning van het Gemeentebestuur een uithangbord hebben. Bij de aanvrage daartoe wordt meestal een teekening overgelegd, waaruit tevens het opschrift blijkt. Bij de beschikking tot vergunning, die ‘tot weder opzeggens’ wordt verleend, wordt dan tevens datzelfde opschrift als verbindend vastgesteld.
Wanneer nu eenvoudig het gemeentebestuur geen vergunning verleent voor vreemde opschriften is de zaak in orde. De oude vergunningen worden gaandeweg opgezegd tenzij Nederlandsche opschriften worden aangebracht. Aanvankelijk zal natuurlijk een storm van verontwaardiging onder de winkeliers opgaan, maar alle verkeeren in hetzelfde geval, en zoowel zij als het publiek zijn spoedig aan de zaak gewend. Bovendien kunnen de winkelramen nog altijd met de vreemde opschriften worden volgeklad.
Ik weet niet of mijn denkbeeld voor verwezenlijking vatbaar is, of daartegen niet rechtskundige bezwaren kunnen worden ingebracht. Zoo niet, bevat het inderdaad een goede kiem, dan is de taak van het A.N.V. naar mijne meening de volgende. De plaatselijke afdeelingen onderzoeken of in de gemeenten, waar zij gevestigd zijn, deze aangelegenheid ongeveer in bovenomschreven zin is geregeld. Blijkt dit zoo te zijn, dan worde per verzoekschrift aan het gemeentebestuur gevraagd, geen vergunningen tot vreemde opschriften op uithangborden meer te verleenen, en de bestaande gaandeweg in te trekken.
Eene uitzondering kan worden gemaakt voor bizondere gevallen, bijv: waar het betreft eene volkomen buitenlandsche inrichting of de toepassing van een uitheemschen eigennaam als onderscheidingsteeken.
Met dank aan de redactie voor de plaatsing spreek ik de hoop uit, dat mijn denkbeeld der overweging waard moge zijn.
O. Gunning.