Het Kortrijksch Congres.
I
In de zitting der Koninklijke Maatschappij van Wetenschappen, den achtsten dezer, begon de Hoogleeraar Blok zijn verslag van het Kortrijksche Taal- en Letterkundige Congres met een woord van ergernis over de houding, ook ditmaal, der verslaggevers van eenige onzer groote bladen. Onder toejuiching der leden zette hij uiteen van welk een nut die Congressen zijn voor den geheelen Nederlandschen stam.
In Ons Land, het herrezen wakkere Kaapsche Afrikaanderblad, vereenigd met De Zuid-Afrikaan, stond 8 Aug. een beteekenisvol bericht over het toen aanstaand Congres. In een volgend nummer meldde de redactie dat zij uit voorzichtigheid ingezonden stukken over dat Congres niet had geplaatst. En aan het Congres zelf kwam een telegram, aangeboden te Kaapstad, luidende: ‘Dames Worcester. Gods zegen op uw werk toegewenscht. Weest verzekerd van onze ondersteuning.’
Om dat telegram te begrijpen, moet men teruggaan tot de eerste week van December 1900, toen Worcester, aan de lijn Kaapstad - Bloemfontein, de bedevaartplek was van duizenden Afrikaanders, waarvan velen, zooals van California, drie of vier dagen reizens met de kar, 200 mijlen ver, hadden moeten afleggen om het naaste spoorwegstation te bereiken. Worcester zelf was door de Engelschen voor deze gelegenheid met kanonnen en loopgraven versterkt; in elke afdeeling der spoorwagens hadden twee soldaten, ieder in een hoek, de reizigers verzeld. Te Victoria West waren de in een hôtel op den trein wachtenden midden in den nacht opgehaald en voor een kapitein gebracht, aan wien zij naam en adres moesten opgeven en van wien zij, altijd onder militair geleide, weer naar hun tijdelijk verblijf konden terugkeeren.
Worcester hield een Afrikaanderdag. Op zij van het dorp, in een bosch van blauwgomboomen, waren ongeveer tienduizend mannen en vrouwen bijeen. Op een verhevenheid zaten J.R.P. de Villiers, dr. Kolbe, advocaat Malan, dr. Reinecke, dr. Beck, de heer en mevrouw Cronwrigt - Schreiner, mevrouw A.B. de Villiers (Paarl), mevrouw Roos (Kaapstad), prof. Marais, prof. Muller, de predikanten de Villiers, Neethling, Marchand en anderen. Meer dan honderd telegrammen van bijval waren ingekomen. Brieven van prof. Hofmeyr van Stellenbosch, van dr. Leipoldt, van Clanwilliam, van dr. Moorrees van de Paarl en eindelijk van mevrouw Koopmans - de Wet van Kaapstad, werden voorgelezen.
De voorzitter, dr. Neethling, herinnerde bij zijn toespraak hoe deze bijeenkomst niet de eerste was, waarbij de Afrikaanders uit de Kolonie getuigden voor hun vrienden en verwanten in de Republieken. Vele zulke bijeenkomsten waren reeds gehouden en de vrouwen waren daar de mannen voorgegaan, daar hadden door de kracht van haar woord de vrouwen de mannen aangevuurd. Als die nu zwegen, zouden de steenen spreken! Maar zij moesten het doen met kalmte en gelatenheid.
En prof. de Vos stond op en deed zijn verslag; hij was pas uit Engeland terug en vertelde zijn wedervaren. Hoog, op een tafel, stond hij en na hem de andere sprekers, want op de banken, onder de boomen, stonden en zaten de duizenden in dichte rijen, tot ver weg. En na de Vos, Cronwright - Schreiner en na dezen R.P. Botha van Richmond. Toen kwam in behandeling het voorstel, schriftelijk door Mevr. Koopmans ingediend: ‘Wij mannen en vrouwen van Zuid-Afrika getuigen dat de hoogste belangen van Z.A. eischen: ‘dat een einde zal worden gemaakt aan den oorlog, die een blijvende erfenis van bitterheid en haat zal achterlaten, en dat de Republieken hunne onafhankelijkheid behouden, waardoor alleen de vrede van Zuid-Afrika kan worden bestendigd’.
Dit was verkort weergegeven, het voorstel. Na een woord van dr. Reynecke en nadat door den secretaris was meegedeeld dat de afgevaardigden te dezer vergadering 120.000 Afrikaanders vertegenwoordigden, sprak mevrouw van Zijl en zeide hoe zij daar stond uit nooddrang, uit aandrift van haar hart, uit trots op haar Afrikaner afkomst. Zij was als de weduwe die haar penningske offerde in de schatkist. Zij ried tot aanneming van het voorstel en vroeg dat haar woorden zouden worden beschouwd, ‘als een blijk van 't gevoel dat ligt op de bodem in 't hart van iedere Afrikaansche vrouw.’
Wie de geschiedenis van den oorlog kennen, weten het verder verloop te Worcester. Afgevaardigden werden ten slotte benoemd om het besluit der vergadering mede te deelen aan Sir Alfred Milner. Hoe het dezen verging, is bekend.
Nu is alles voorbij; de Worcesterdag ligt ver in het verleden. Maar op het Kortrijksch Congres hebben uit datzelfde Worcester de Afrikaansche vrouwen opnieuw gesproken, opnieuw getuigenis afgelegd van trouw aan het eens gegeven woord. Zij hebben gestaard op dat Congres, wetend dat daar Nederlandsche mannen en vrouwen op verren afstand, door afstamming en taal verbonden, door gemeenschappelijk verdriet tot vrienden geworden in den geest, ook harer zouden gedenken. En zij hebben behoefte gehad dit te getuigen en te zeggen: rekent op ons.
Wat wonder dat Nederlandsche en Vlaamsche vrouwen op datzelfde Congres aan haar stamgenooten daar ginds hebben geantwoord: ‘Wij hebben de beteekenis van uw groet begrepen. Rekent ook gij op ons!’
Hier is de weg voor de Nederlandsche, Vlaamsche en Afrikaansche vrouw tot gemeenschappelijken arbeid voor een gemeenschappelijk belang: de nationale opvoeding van het Afrikaansche kind. Samen zullen zij voortaan werken tot instandhouding van de Nederlandsche taal en daarmee van het Nederlandsche karakter in Zuid-Afrika. Wat daarvoor noodig zal zijn, dat moet door de Afrikaansche vrouwen worden gezegd, niet uit Nederland en Vlaanderen worden voorgeschreven.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond wil de middelaar zijn om de Nederlandsche en Vlaamsche vrouwen tot dit doel bijeen te bregen. Is dat geschied dan trekt het zich gaarne terug, altijd echter bereid tot steun en medewerking. Het vraagt enkel voorloopig de namen en adressen van haar die zich aangetrokken gevoelen tot deze taak, die meer dan elke andere door alle vrouwen van den Nederlandschen stam gemeenschappelijk kan worden aanvaard.