Neerlandia. Jaargang 6
(1902)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederlandDe Aankweeking van het Nationaliteitsgevoel op het gymnasium.Ga naar voetnoot1)Voor het goed recht van het nationaliteitsgevoel behoeft zeer zeker in onze dagen geen lans gebroken te worden. De groote worstelstrijd, in Zuid-Afrika gestreden, heeft meer dan eenige gebeurtenis in ons eigen vaderland het bewustzijn levendig gemaakt, dat er belangen zijn gemeen aan allen, die burgers zijn van den Nederlandschen Staat en ook gedeeld door hen, die, ver van ons verwijderd, te midden van andere cultuur en taal een heiligen kamp voeren voor de instandhouding van Hollandsch karakter en Hollandsche taal. Hoe uiteenloopend zijn gevoelens op godsdienstig, politiek en sociaal gebied mogen zijn, het geheele Nederlandsche volk gevoelt zich één, waar het met woord en daad opkomt tegen het onrecht aan zijn stamverwanten gepleegd. Naast dezen rampzaligen krijg heeft een gebeurtenis binnen onze grenzen niet weinig bijgedragen tot de verlevendiging van ons nationaliteitsgevoel: de oprichting van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Hoewel nog zeer jeugdig, heeft deze Vereeniging reeds vele mannen en vrouwen van Hollandschen stam over den geheelen aardbodem weten te vereenigen om te waken voor de belangen van de taal, die wij van onze moeders leerden, om krachtigen steun te verleenen aan hen, die, levende te midden van anderssprekende volken, door de instandhouding hunner taal verbonden willen blijven met degenen, met wie zij een groot gedeelte hunner geschiedenis gemeen hebben. En ongetwijfeld is dit een der grootste verdiensten van dit Verbond, dat het bij ons de belangstelling heeft opgewekt voor een Nederland, zich ver uitstrekkende buiten onze landspalen, dat het ons geleerd heeft, dat ieder Nederlander naast de plichten tegenover zijn vaderland wellicht even heilige tegenover zijn nationaliteit te vervullen heeft. Als dan een gezond nationaliteitsgevoel vooral in dezen tijd een dure plicht is voor ons volk, dan zal de aankweeking van dit gevoel een belangrijke factor moeten zijn in de opvoeding der vaderlandsche jeugd. Zoolang wij in onze scholen nog iets anders zien dan plaatsen, waar jeugdige hersenen moeten volgepropt worden met allerlei nuttige kennis, zoolang van ons onderwijs nog een groote opvoedende kracht verwacht mag worden, zal zeker het ontwikkelen van vaderlandsliefde en nationaliteitsgevoel in onze Nederlandsche scholen een der krachtigste middelen kunnen zijn om de leerlingen tot goede Nederlanders te vormen. In het Februari-nummer van de Neue Jahrbücher zegt Carl Reichert,Ga naar voetnoot2) dat dit gevoel zijn grondslag vindt in bewuste vaderlandsliefde. Deze liefde, wier kiem in ieder aanwezig is, te ontwikkelen en tot bewustheid te brengen behoort ongetwijfeld tot de taak der school. Vrees voor het in de hand werken van chauvinisme behoeft ons niet te weerhouden om de school in de gelegenheid te stellen deze verheven taak te vervullen. Met Prof. Dr. J.W. Muller zeg ik, dat er tegenover het chauvinisme ‘in den tegenwoordigen tijd genoeg in andere richting gaande stroomingen zijn, meer dan voldoende tegenwicht is.’Ga naar voetnoot3) Naast de krachtige herleving van onze belangstelling in alles, wat onze nationaliteit betreft, is er nog iets, waarom ik het tegenwoordig tijdstip gunstig acht om aan de ontwikkeling van een gezond nationaliteitsgevoel een overwegende plaats in onze scholen te verzekeren. Met welke verschillende en - wellicht hier en daar - gemengde gevoelens het optreden dezer Regeering begroet is, één zaak zullen allen, zoowel vriend als vijand, van den Minister van Binnenlandsche Zaken verwachten, dat de reorganisatie van het onderwijs, die hij ons zal schenken - hoe zij ook moge uitvallen - in ruime mate een nationaal karakter zal dragen. Van den man, die in Amerika zoo ijverig is werkzaam geweest voor de zaak van onze nationaliteit, mag zeker gehoopt worden, dat hij op de hooge plaats, die hij thans in ons vaderland inneemt, diezelfde belangen met niet minder kracht dan in den vreemde zal voorstaan in een zoo bij uitstek nationale aangelegenheid als de regeling van het onderwijs.
Wil de aankweeking van nationaliteitsgevoel op onze gymnasia een overwegend element worden in de opvoeding onzer spes patriae, dan zal men aan die vakken, die meer dan andere dienstbaar kunnen gemaakt worden aan de bereiking van dit doel een meer overwegende plaats in onze schoolprogramma's moeten geven dan het bescheiden hoekje, waarmede zij zich thans tevreden moeten stellen.
Wat ik dan zou wenschen? Een programma, zoo ingericht, dat naast de klassieke vakken een eereplaats wordt toegekend aan het Nederlandsch, de Vaderlandsche geschiedenis en de Aardrijkskunde van Nederland, een eereplaats die voor deze vakken ook in de hoogere klassen een voldoend aantal uren beschikbaar stelt. Want wil men een bewuste liefde voor land en nationaliteit op onze gymnasia aankweeken, dan zal men niet, zooals thans, deze vakken geheel of grootendeels naar de lagere klassen moeten verwijzen, maar dan zal partij moeten getrokken worden van de hoogere ontwikkeling en het grootere bevattingsvermogen, dat men billijkerwijze bij de leerlingen der hoogere klassen mag verwachten. Naast het overzicht der Vaderlandsche Geschiedenis in de lagere klassen is uitbreiding en voortzetting van het behandelde in alle hoogere een eisch des tijds te noemen. Hier moet de leerling in staat gesteld worden te zien hoe het heden zich ontwikkeld heeft uit het verleden, hier moet hem een blik gegeven worden in de cultuur van zijn volk, hier moet ook een passende plaats verzekerd worden aan de geschiedenis van hen, die, hoewel staatkundig van ons gescheiden de kracht bezaten één met ons te blijven in karakter en taal. Dat ik, waar ik van Nederland spreek, de koloniën insluit, zal wel niet uitdrukkelijk behoeven gezegd te worden. En indien dit vak zoo met onze oudere leerlingen behandeld wordt, dat niet alleen de licht- maar ook de schaduwzijden tot haar recht komen, als belangstelling wordt opgewekt voor de wijze, waarop onze stam binnen onze landsgrenzen zich ontwikkeld heeft tot het tegenwoordige Nederlandsche volk en er buiten voor het hooghouden van Hollandsch karakter en Hollandsche taal zich de grootste opofferingen getroost heeft, als er naar gestreefd wordt, dat het verleden van ons vaderland leeft voor onze leerlingen, dan - de stof is ons een waarborg - zullen zij hun volk ondanks zijn gebreken leeren liefhebben en niet, zooals wij thans helaas! dikwijls opmerken, op hooghartige | |
[pagina 79]
| |
wijze den staf breken over het in hun oogen in zoo menig opzicht achterlijke Nederland. Maar hun dan ook een blik gegund in alles, wat hun land groot gemaakt heeft en nog maakt en dan ook in den kring, waarvoor hun belangstelling gevraagd wordt, een - zij het ook bescheiden - plaats ingeruimd aan de vaderlandsche kunst, hun, waar de leeraar daartoe de gave bezit, door het toonen van origineelen of reproducties geleerd het schoone in deze kunst op te merken. Ik noemde zoo even het toonen van origineelen en hiervoor zal het noodig zijn nu en dan onze leerlingen onder leiding onze kunstverzamelingen te laten zien. Schoolreisjes dus, die ook dienstbaar kunnen gemaakt worden om de indrukken, bij het onderwijs in de Vaderlandsche Geschiedenis opgedaan, te versterken. Maar ook andere doeleinden zou ik hierbij willen nastreven. Is de behandeling van de Aardrijkskunde in Nederland in de hoogere klassen misschien om meer dan één reden ondoenlijk en ongewenscht, het springt in het oog, dat persoonlijke aanschouwing van hetgeen in de lagere klassen geleerd is de belangstelling in dit vak bij de oudere leerlingen kan levendig houden en hun kennis in niet geringe mate kan aanvullen.
Wil men dat liefde voor de taal en de letterkunde van hun volk bij onze leerlingen wordt gewekt, dan moet men hun de gelegenheid verschaffen die taal en die letterkunde zoover dit met het oog op hun ontwikkeling mogelijk is, te leeren kennen, want onbekend maakt onbemind. Maar dan ook van onze scholen gebannen alle slordigheid in het Nederlandsch, waar het dient om over te zetten wat in andere talen is geschreven, dan alle leeraren opgetreden als strenge bewakers van de zuiverheid onzer taal, als de leerlingen haar gebruiken tot voertuig van eigen gedachten of die van anderen. Wat de Letterkunde betreft, de herleefde belanstelling, vooral bij de jongeren, in onze oudere letteren is een waarborg, dat de school zich niet zal beperken tot de 17e, 18e en het eerste gedeelte der 19e eeuw. Onzen leerlingen worde een - zij het beknopt, - volledig overzicht gegeven van hetgeen onze natie op dit gebied heeft voortgebracht, niet door dorre opsomming van namen en feiten, maar door lezing van het belangrijkste, hierbij de oudste en nieuwste producten - voorzoover zij voor de school geschikt zijn - niet uitgesloten. Zal de stof hier bij het onderwijs voor een groot gedeelte uit bloemlezingen moeten geput worden, onze schoolbibliotheken moeten onzen leerlingen de gelegenheid verschaffen ook met grootere werken kennis te maken. En weet de leeraar belangstelling te wekken voor het tijdperk, dat hij behandelt, dan zal het hem niet veel moeite kosten zijn leerlingen tot deze kennismaking te brengen. Een zoo taal- en letterkundig ontwikkelde jongelingschap zal zeker ook op lateren leeftijd de taal en de letteren van haar volk blijven lief hebben en gaarne bereid gevonden worden iedere poging tot verheffing van onze nationaliteit te steunen. |
|