praten, geen stom woord Hollandsch kennen en groot worden als ‘echte Amerikanen’ zonder gevoel, zonder eerbied, zonder liefde voor het kleine land daar over de wateren, voor dat kleine land met zoo'n groote, glorierijke geschiedenis.
Ja, het is hier ‘uphill work’, - een roeien tegen den stroom op (en die Engelsche taalstroom is sterk), een loopen met het hoofd tegen den muur. Toch, al zou mijn arme kruin in splinters breken, ik zal duwen, duwen, duwen, zoo hard als ik kan om ten minste een klein beetje fut in die harten onzer Hollandsch-Amerikanen te stampen. En toch, ik kan 't niet helpen, ik houd van die boertjes hier. Ze zijn op Taalgebied, op het terrein van Nederlandsliefde totale vreemdelingen; toch de kern is goed en zeker zouden zij bewerkt kunnen worden met alle mogelijke hoop op gunstigen uitslag, mits de voorgangers met de gewone Hollandsche lamlijzigheid de boel maar niet in 't honderd lieten loopen.
Sedert zes maanden of meer wordt hier in Pella geen hand aan de ploeg geslagen, sedert zes maanden geen vergadering van de doodgebloeide afd. van het A.N.V. En die afd. had pas vier maanden bestaan toen hij te niet ging, uitflikkerde als een kaarslichtje in den tocht. Geen wonder.
Alle mogelijke uiting van geestdrift was verboden. Het was een soort heiligschennis om te applaudiseeren als een spreker iets goeds had gezegd. En dan die sprekers!!! Heele langdradige verhandelingen waarbij het publiek in slaap viel, een zeurige koude preek over taal, maar geen vonkje leven, geen ziertje geestdrift, geen ietsje ziel. Is het een wonder dat het publiek er niets van wilde? Is het een wonder dat het A.N.V. in ons stedeke een vroegen dood stierf. Want hier, noch elders in Noord-Amerika zijn die Bondsvergaderingen er op aangelegd om het publiek te leeren en tevens te behagen. Het gewone publiek, waarvoor het Verbond eigenlijk dienen moet, wordt afgeschrokken.
En toch geloof ik, weet ik zeker en vast, dat juist hier de goede grond ter bearbeiding is, dat juist hier de harten ontvankelijk kunnen worden gemaakt voor liefde tot Nederland en de Nederl. taal.
Maar daartoe is noodig, dat er hier een man op sta, die 't waarachtig meent, die zijn ziel in woorden weet uit te storten, die moed heeft om tegen het alhier heerschende vooroordeel: ‘we leven in Amerika en daarom moeten we hier Amerikaansch spreken en niets anders’ in te gaan, een man die kracht heeft om als de hoofden van 't Verbond alhier hem zeggen: ‘ja-maaâr-je-kent-onze-Hol-lan-ders-hier-niet’, daarop te antwoorden: ‘dat wil ik voor den drommel dan toch eens zien.’
Want de grond is hier goed en het zaad ligt in de harten der Hollandsche bevolking, maar de regenbui (of liever buien want de grond heeft hier veel vocht noodig) die het dorstige moet besproeien, laven, leven brengen, laat op zich wachten.
En ik, die houd van mijn taal, al ben ik er nog zoo'n sukkelaar in, ik kan woedend worden als ik merk hoe hier onze schoone Hollandsche taal ten onder gaat in het ‘waai, waai, waai’ der Amerikaansche neusklanken.
Later wel eens meer hierover.
P.E. Huet.
Pella Iowa. 12 Mei, 1902.