Neerlandia's Taak.
(Ingezonden.)
Voor zijn werktafel, bij helder lamplicht, zit een man te lezen met gespannen aandacht. Zijne trekken, door hooger geestesleven veredeld, getuigen van een volledig en reingenotrijk opgaan in zijn lectuur. - Kijk even over zijn schouder, wat hem toch wel zoo boeien mag. - Een droge verhandeling is het over scheikunde. Doch de lezer let niet op den vorm - nieuw licht ziet hij opgaan over de wetenschap, waaraan hij sinds jaar en dag het beste deel van zijn wezen offert; hij ziet de baan van zijn toekomstigen arbeid thans helder voor zich, het naderen van zijn levensdoel vergemakkelijkt, de voldoening zijner innigste verlangens voelt hij nabij. Wie schrijft voor zulke lezers, verwaarlooze vrij versiering van stijl, aantrekkelijke afwijkingen, zachtboeiende fantazeeringen, zij zouden alleen schaden aan zijn doel; - maar wee hem, die zich, sprekend tot de breede scharen van het volk, zoo ernstig wetenschappelijk, zoo onopgesmukt waar, zoo koel redeneerend juist uitdrukken zou: gelaakt, miskend en versmaad wierden zijne woorden en eer zou een zaadje dringen in de rots, dan zijne hooge gedachten in de geesten van de menigte,
Daar is de oplossing van het raadsel, dat mij sinds lang ontrustte: Waarom Neerlandia, zoo hoog geroemd door vele leiders der Vlaamsche beweging, opgesteld en bestuurd met bewonderenswaardige opoffering en liefde, met bekwaamheid en talent, geene gratie vindt in de oogen van een groot aantal harer abonnenten in Vlaanderen, zoo zelfs dat zij het blad regelmatig ongelezen ter zijde leggen.
En ik vrees, dat deze toestand ook wel in Nederland bestaat.
Wij beelden ons soms in dat de leden van het A.N.V., zij, die Neerlandia ontvangen, noodzakelijk overtuigden moeten zijn, bezield met warme liefde voor stam en taal, al hebben slechts weinigen de wilskracht en den strijdlust die tot handelen drijven.
En daaraan is het te wijten dat Neerlandia wel regelmatig op de hoogte van den taalstrijd houdt, elk nieuw terrein verkent, bedaard wijst op ieders plicht; doch niet werkt op het gevoel van onverschilligen, niet tracht vóor te lichten wie op taalgebied op een dwaalspoor werd gevoerd, geen geestdrift opwekt, niet meedesleept, niet zoekt met duizenden middeltjes de aandacht te trekken - en de aandacht van de meesten gaat dan ook voor haar verloren; want, door de werking der overtuigden bij het Verbond ingelijfd, begrijpen zij slechts vaag wat stam- en taaleenheid beduidt, en hunne liefde voor de moedertaal stijgt niet hoog boven het vriespunt der onverschilligheid.
Neerlandia waant zich de stem van den hoogleeraar vóor zijn auditorium; zij moest die zijn van den onderwijzer vóor zijne licht-verstrooide, zoo ras onverschillige klasse.
Ik weet het heel goed: die laatste te wezen is o! zooveel moeilijker dan die eerste te zijn; bij wetenschap in klaren vorm, moet zij genot brengen waarvoor de aanhoorders vatbaar zijn; geduldig, liefderijk, met duizend vrome listen moet zij de geesten zoeken en vatten en stuwen voorwaarts, niet langs den rechten, steilen, rotsigen weg, maar langs de zachtglooiende kronkelpaden waar rozen bloeien en vogels zingen. Vooruitgaand met lust zullen zoo de volgelingen sterker worden en eindelijk van zelf meer genot vinden in het stijgen op de korte baan, wier hindernissen de krachten stalen, dan in het zachtjes voortglijden, traagzaam vorderend, op het effen pad.
Neerlandia, wil het al het nut stichten, dat wij er van verwachten, moet dus gewijzigd worden en meer aantrekkelijk zijn.
Mag ik wijzen op een deel der stof, die, naar mijn bescheiden meening, goed in Neerlandia behandeld zou kunnen worden?
1o. Boeiend bewerkte brokken uit de geschiedenis van onzen taalstrijd (ook wel uit die van andere volkeren).
Noord-Nederland kon bijdragen putten uit den strijd tegen het Latijn, dien zij met andere volkeren gemeen heeft gehad; ook Zuid-Afrika en de Koloniën zouden hier mee kunnen spreken.
2o. Hoe ik Vlaamschgezinde werd; te behandelen door vele bereidwillige Vlamingen. Wat een boel aardige kijkjes zou ons dat geven op gebruiken, toestanden en karakters, die kleur en leven zouden brengen in het beeld dat wij ons vormen van den Vlaamschen strijd.
3o. Voorbeelden van praktischen taalstrijd zouden kunnen geleverd worden door hen, die op de bres staan, tot les voor de nieuwelingen in onzen strijd.
4o. Schetsen van gevallen uit het werkelijk leven, waarin de waarde van taalmin en stamgevoel een ieder duidelijk wordt, moesten zooveel mogelijk worden gegeven.
Uit alle hoeken van ons wijdgestrekt taalgebied konden dergelijke feiten worden aangehaald. Zij zouden geestdrift wekken voor onze zaak, verontwaardiging tegen onze vijanden, lust tot meewerken in den strijd.
5o. Het officieel gedeelte zou natuurlijk niet mogen ontbreken, maar veel moeten ingekrompen worden.
Dit volgen van de levensuitingen van onzen taalstam zou genotvol zijn en de leden van het Verbond weldra het diep besef geven, dat Zij, onze Taal, in moederteedere omarming ons allen houdt vastgeknelt; dat wij, in aanbidding tot haar opziende, ons broeders voelen en allen gelukkig zijn, eendrachtig te kunnen en te mogen werken voor hare verheffing, voor hare welvaart.
Is zulke prijs niet groote moeite waard?
R.D.G.