Den 31en Mei, den dag waarop de afgevaardigden der Boeren te Vereeniging hun goedkeuring hechtten aan de overeenkomst - dienzelfden dag, 's avonds tegen elf uur, werd het stuk te Pretoria ten huize van Lord Kitchener geteekend - namen zij ook een resolutie aan, waarin zij uiteenzetten, waarom zij den strijd opgaven. Wij kennen dat stuk nog alleen uit telegrammen van Engelsche verslaggevers, maar wij kunnen er ons al eenig denkbeeld van vormen.
Alles was tegen hen. Het aantal strijdende Boeren neemt steeds af. In de kampen grijpt de dood onder de vrouwen en kinderen rond. De Engelschen verwoesten het land en de levensmiddelen gaan ontbreken. De Kaffers zijn vijandig. De gevangenen, die wij maken, moeten wij loslaten. De Engelschen zenden de hunne over zee weg, en zij dreigen, ze niet terug te laten komen. De hoeven van die nog doorvechten zullen in beslag worden genomen. De ontberingen nemen toe. Alle kans op overwinning tegen de overstelpende overmacht schijnt weg. Ons volk loopt gevaar vernietigd te worden. Dus is verdere strijd doelloos. De Engelsche regeering legt haar voorwaarden op. We moeten die aannemen of verwerpen. Wij nemen ze aan.
Ziedaar de geschiedenis. Men zag geen einde aan den oorlog en de dood hield te groote opruiming onder het kleine volk. Dan maar vrede gesloten. Er is hoop - misschien meer dan hoop - op algemeene amnestie. De gevangenen komen terug. Onze vrouwen en kinderen kunnen uit de kampen des doods weg.
En Schalk Burger en Botha richten tot het Transvaalsche volk een roerende opwekking om te berusten. Zoo is het het beste geweest.
* * *
En nu is dan de oorlog uit, de onafhankelijkheid verloren, maar - wij zeggen het nog eens - de eer is gered. Alle roem van dezen oorlog is voor de Boeren. En de toekomst is hunner.
Het is geen schande, dat een klein volk het op den duur verliest tegen een machtig wereldrijk. Ruim twee-en-een-half jaar hebben die enkele tienduizenden het volgehouden tegen honderdduizenden. Zij hadden het vroeger zelf nooit geloofd. Langer dan zeven-acht maanden, zoo berekenden de voormannen der Boeren, zouden zij het niet uithouden. Viermaal langer hebben zij 't uitgehouden. En hoe hebben zij geleden in al dien tijd!
Engeland heeft gespot met de oorlogsgebruiken, gelachen om het oorlogsrecht. De Boeren hebben zich niet tot weerwraak, niet tot navolging laten uittarten. Er is in de geschiedenis haast geen voorbeeld - Burger en Botha mochten het met een zuiver geweten zeggen - dat een oorlog zoo menschelijk gevoerd is als de Boeren hem gevoerd hebben.
En overwonnen zijn de Boeren niet. Lees van de scharen burgers, die nu alle dag zich komen onderwerpen. Hun aantal groeit al over de tienduizend heen. Wat zijn de groote gevechten, waarin de Engelschen hebben overwonnen? Paardenberg alleen. Maar voor wie is dat een roem geweest? Voor de Engelschen, die met meer dan tienvoudige overmacht van mannen, met meer dan twintigvoudige overmacht van kanonnen, stonden tegenover de Boeren, die, door vrouwen en kinderen gehinderd, met eenige kleine stukken geschut in een ongunstige stelling opgesloten, zeven dagen het uithielden en de Engelschen nog een der zwaarste verliezen toebrachten uit den geheelen oorlog? Of is de roem voor deze Boeren?
En plaats daar tegenover Nicholsonsnek, Magersfontein, Colenso, Bakenlaagte, Vlakfontein, Tweebosch en hoeveel gevechten meer. Hoe heeft de la Reij de Engelschen nederlaag op nederlaag toegebracht, en heeft de Wet niet al hun generaals beschaamd? Noem dan president Steijn en Louis Botha, Beijers, Muller, Kemp, Theron, Kritzinger, Scheepers, Smuts. Zullen deze en een dozijn andere namen niet voortleven in de geschiedenis en uitblinken boven die hunner tegenstanders?
Geen mogendheid kwam tusschenbeide. Vele hielpen Engeland nog. Het geluk diende Engeland en liet het al dezen tijd de handen vrij. En zoo kon het heel het wicht van zijn geld, zijn millioenen op het kleine kuddeke laten drukken. En toch - als van den beginne de Boeren de aanvoerders hadden gehad die ze later tot een leger van helden gemaakt hebben! Als de geest van het eind er in den beginne geweest was, hoe had het nog kunnen loopen!
* * *
Maar het pleit is nu beslecht, en er helpt geen treuren. En er is geen reden om alleen of ook te lang te treuren. Want er is slechts een rust in den strijd gekomen. Nu gaat het aan op het herstel van de geslagen wonden en het voorbereiden van de toekomst.
Vijf-en-twintig jaren geleden wisten de Boeren nauwelijks wat een vaderland, wat nationaliteit was. Dat hebben zij nu eerst geleerd. Deze oorlog heeft het volk tezamen gesmeed. En niet alleen het Transvaalsche volk en het Vrijstaatsche volk, maar het Afrikaander volk over geheel Zuid-Afrika tot een.
In 1880 en 1881 vocht Transvaal tegen Engeland. Toen in 1899 de oorlog uitbrak vochten Transvaal en Vrijstaat tegen Engeland. Op het eind vochten Transvaal en Vrijstaat en Kaapkolonie tegen Engeland. En de Afrikaanders van Natal hielpen mede.
Het bewustzijn, dat er is een groot Afrikaander volk, Hollandsch van taal, Hollandsch van zeden en gebruiken en inborst, dat bewustzijn heeft geleefd in enkelen, het leeft nu onder allen. En dat volk heeft zijn kracht beproefd en is tot de erkenning gekomen, dat het zeer sterk is. Het heeft geloof in zich zelf en vertrouwt op de toekomst.
De geschiedenis rekent niet met enkele jaren, met tientallen nauwelijks, maar met eeuwen. In Zuid-Afrika echter zal de ontwikkeling niet zoo langzaam meer gaan. Het nu levende geslacht zal nog groote dingen zien gebeuren.
Er was een tijd, dat Zuid-Afrika dreigde te verengelschen, dat. Britanje zoetjes aan, zonder geweld te gebruiken land en volk in zich leek op te nemen. Misschien was dat gevaar niet zoo groot als wij hier gevreesd hebben, maar de teekenen waren bedenkelijk. De bewondering voor al wat Engelsch was, de eerbied waarmede de Afrikaander naar het groote liberale wereldrijk opzag, de invloed van de Engelsche taal scheen den dood voor het zelfstandig volksbestaan in te leiden.
Daarvoor hoeft men niet meer bevreesd te zijn. Men kent nu het imperialistische Engeland in zijn ware gedaante; en in de Kaapkolonie, waar meer Afrikaanders zijn dan in de beide republieken tezamen, ziet men het Engeland van vroegere vereering nu aan met koude oogen van ontgoocheling. En men heeft allerwege de liefde tot de oude taal in zich voelen opleven.
Aan het Hollandsch zal men vast houden. Dat is het plechtanker van den Afrikaander stam. In Transvaal en Vrijstaat wordt de taal nu wel in den hoek geschoven. Maar zij zal groeien tegen de verdrukking in. Alleen, zij kan niet al te lang onderdrukt worden. Men moet het leven er in houden.
* * *
En nu opent zich voor Nederland, dat in den oorlog niet veel meer doen kon dan het lijden van het broedervolk verzachten, een schoone werkkring. Het moet helpen het Hollandsch staande te houden in Zuid-Afrika.
Ons volk kan meer doen. Het kan met geld de Boeren voor stoffelijken achteruitgang behoeden, het steunen in den ekonomischen strijd. Het kan, met goede krachten uit te zenden, het gedunde Boerenvolk aanvullen. Maar bovenal kan het helpen de Boeren hun taal te laten.
De openbare scholen in de oude republieken zullen voortaan Engelsch zijn. Het onderwijs in het Hollandsch wordt er natuurlijk bijzaak, waarschijnlijk een verschoppeling. Er moeten nu bizondere scholen komen; die zullen de Boeren begeeren. Hun kinderen mogen niet verengelscht worden.
Zoodra mogelijk dan schudde men alle neerslachtigheid over den droevigen afloop van den oorlog van zich af. En