Aan de Leden.
Weer naderen de rust- en feestdagen, die de laatste weldaden zijn van een stervend jaar. En weer, ten ten derden male, zullen zij vervuld zijn van gesprekken en gedachten over den nood van dat kleine volk, dat een deel van het Nederlandsche uit zijn dommel heeft gewekt en de menschheid, door herstel van zieltogende idealen, duur aan zich heeft verplicht. Want de Boerenkrijg is een krijg der volken geworden. Nooit zijn zij zich den afstand bewust geweest als thans, die hen scheidt van hun zelfgekweekte, voor elke hooge aandoening ontoegankelijke regeeringsstelsels. Tusschen de oude en de nieuwe eeuw is een scheur gereten, die niet te heelen is. En mislukt mogen zijn vredescongres en volkeren-boycot, de begrippen zijn de toekomst ingeslingerd en begrippen sterven niet.
Wij Nederlanders, niet enkel Nederlanders binnen enge staatkundige grenzen, maar waar wij wonen op de wereld, wij hebben een taak te vervullen, niet op den weg van geweld maar op 't gebied des vredes. Wij hebben aansluiting noodig, want wij verkneuteren ons op klein gebied parmantig in grooter verdeeldheid, dan menige machtige stam. Strijd staalt, maar kibbeling verzwakt. Altijd in de weer voor eigen partijschap, zien wij niet dat wij eenheid behoeven, zien wij niet dat alle Nederlanders gemeenschappelijk één belang bezitten, dat zij eendrachtig en standvastig moesten bevorderen: onze taal. Zoo is de strijd in Afrika niet in de eerste plaats een strijd voor goud, het is een rassenstrijd, een taalstrijd. Het gaat om de Engelsche en de Nederlandsche taal, om het even of die Afrikaansch heet of Hollandsch.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond heet in de wandeling ook wel Taalbond. Nu ja, het is een taalbond, maar niet een die zich, tenzij voor zelfbehoud, bekreunt om enkele of dubbele e en o. Het strijdt voor de taal, zooals die in wijde omarming al de belangen omvat van een volk, want taal is het volk zelf. Tusschen de opdringende machtige talen, in alle werelddeelen, maar in Europa en Afrika het meest, zal de Nederlandsche taal beklemd raken en haar groei verliezen, als zij niet opzettelijk, stelselmatig en met voorzichtige zorg wordt geleid. Zij zal zeker haar recht op mooi en krachtig leven handhaven, indien wij Nederlanders