Neerlandia. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHilda Ram.In den nacht van 12 op 13 Juli j.l. stierf na lange, pijnlijke ziekte, te Antwerpen, haar geboortestad, Mejuffrouw Mathilde Ramboux, nog geen 43 jaar oud. Meer bekend onder haar pseudoniem: Hilda Ram, liet ze, met dien naam onderteekend, een aantal bundels gedichten, benevens een roman en enkele proza-verhalen, het licht zien, waaronder de voornaamste zyn: Een klaverken uit 's levens akker, bekroond met den vijfjaarlijkschen prijs voor Nederlandsche Letterkunde door het Belgisch Staatsbestuur (tiende tijdperk), en gevolgd door Nog een klaverken uit 's levens akker; verder een landgedicht: Verhuizen; een bundel verzen: Bloemen en Bladeren; nieuwe verzen die ze uitgaf onder den titel: Wat zei, wat zong dat kwezelken, en het libretto van Edgar Tinel's Godelieve, een lyrisch drama. De Duimkens-uitgave gaf ons, in twee deelen, hare Familie Schrikkel, een roman, en Flandria's Novellen Bibliotheek een ander proza-werkje: Slachtoffers voor Transvaal. Laat het ons maar, met allen eerbied overigens, voor haar nagedachtenis en hare letterkundige eerlijkheid, dadelijk zeggen: Hilda Ram was geene ‘overvliegster’; haar werk gaat niet duizelingwekkend hoog; men kan bezwaarlijk zeggen dat zij eene zeer diep-voelende en vooral echt-personeele dichteres is, en alleen betreuren, dat zij niet eerder het proza van den beginne aan als werktuig gekozen heeft. Want waar dit laatste - haar proza - vloeiend is en zich prettig lezen laat, zijn hare verzen vaak lastig te volgen; zij hangen te veel van den gebruikten vers-vorm af (men zie de metrische verzen). Deze opmerking geldt, natuurlijk, hoofdzakelijk voor hare verhalende poëzie. Deze heeft ze, men weet het, steeds met voorliefde hehandeld, en tevens met heel wat meer talent dan de zuiver lyrische. Wel kan men betreuren, behalve den vers-vorm, dat Hilda Ram's realisme wat zoet-sappig zij, en niet heel forsch, wat week en tranerig, en niet streng-werkelijk genoeg; dat het gebrek lijdt aan zuivere en sterke objectiviteit, en te veel toegeeft aan het sentimenteele; - maar een echten zin voor het schilderachtige, een zeldzame gave van samenstelling, een bijna-mannelijk beheerschen van de te behandelen stof kan men haar, in deze dichtverhalen niet ontzeggen. En dáarom weer vinden wij het jammer dat ze meende zich aan een vasten vers-vorm te moeten houden, en dien getrouw tot op het einde van haar werk door te voeren, hetgeen veel kracht, die beter kon besteed worden dan aan 't najagen van lange of korte sylaben, ten nadeele van in-een-zetten en harmonisch-uitvoeren van het werk, deed te loor gaan. Voor deze dicht-verhalen koos de nederige dichteres ook steeds hare personnages onder de nederigen van stand en ziel; het zijn: een kreupel kind, een verliefde boeren-lummel, een schuchter meisje, dat niet gelukkig is. En met die menschen, en hunne daden, en hunne gedachten weet ze ons vaak te roeren. Haar zeer-echt medelijden gaat op den, niet al te sceptieken lezer over. Er gaat eene onbetwistbare bekoring van haar werk uit, vooral bij wien het sentimenteele nog geen echt gevoel werd (en hoeveel zijn er aldus?), en zich geschokt voelt bij al te ruwe werkelijkheid, en zich slechts bij teederheid, al is die teederheid eene droevige, gelukkig voelt. Een ‘Kwezelken’, heeft Hilda Ram hoofdzakelijk voor | |
[pagina 98]
| |
zuster-zielen geschreven, voor heusche, of van-lieverleê-daartoe aangelegde, geestelijke ‘Kwezelkens’. In hare verhalende poëzie deed zij het met een talent, dat bezwaarlijk ontkend kan worden, mits bovengemeld voorbehoud. En om dat talent moet men haar loven, en tevens omdat ze slechts zelden de perken van dat talent te buiten ging, omdat ze zich niet al te dikwijls gedreven voelde verder te springen, zoo men gemeenlijk zegt, dan haar stok lang was. - Waar ze het wèl deed, moest ze mislukken. Dit gebeurde bij hare lyrische poëzie, en bij hare dramatische. We zouden er liefst, te harer goede gedachtenis, over zwijgen. Want haar lyrisme is onpersoonlijk (toch het allereerste vereischte!) en haar drama Godelieve zoo scenisch-naïef, dat men het bejammeren moet voor de begaafde schrijfster van het nederige, maar ernstige Klaverken, dat ze zoo hoog ging vliegen om zoo spoedig te dalen. Laat ons dus niet langer stilhouden bij de banale verzuchtingen die Bloemen en Bladeren (dat nochtans enkele flinke, echter weer verhalende, gedichten bevat) en Wat zei, wat zong dat kwezelken ontsieren, en voor de echte letterkundige nalatenschap van Hilda Ram, benevens haar kloek proza, de twee klaverkens uit 's levens akker, en het landgedicht Verhuizen houden. Voor de novelle scheen ze, blijkens Slachtoffers voor Transvaal, een uitmuntenden aanleg te hebben. Ze moest het Antwerpsche volksleven door en door kennen en ongetwijfeld zouden we nog menig voortreffelijk verhaaltje, uit die bron geput, van hare pen gekregen hebben, ware haar leven niet zoo vroeg afgebroken geworden. Gaarne willen wij besluiten met een paar woorden van lof voor den ijver dien Mejuffrouw Mathilde Ramboux steeds, in haren kring, voor de Vlaamsche Zaak aan den dag lei. Niet alleen door haar letterkundigen arbeid wilde ze Vlaanderen's geestelijke ontvoogding bewerken: haar werkdadig bemoeien, haar standvastige propaganda, steunend op eene vaste en onwankelbare overtuiging en een pal vertrouwen, hebben voor onze beweging een aantal zielen gewonnen en behoudenGa naar voetnoot1). Aldus wrocht in de zestiende eeuw, een ander ‘Kwezelken’ in de eigenste stad Antwerpen: Anna Bijns, die het niet bij haar refereynen liet zielkens te kapen en in veilige haven te behouden. - En al gaat tusschen beide dichteressen de vergelijking ook niet verder: zij volstaat opdat de naam van Hilda Ram niet vergeten worde, voor wie gelooft in de onvergankelbare zelfstandigheid van het Vlaamsche Ras. |
|