Nederland
Groot-Nederland.
Klein-Nederland bezag met aandacht de globe, die hij voor zich had staan; hij zag hoe klein ons landje was, vooral tegenover de reuzen van anderen stam; hij vroeg zich af hoe men nog kon spreken over landsverdediging, hoe men durfde praten over een vloot, wij met onze weinige millioenen naast anderen met zoo vele tientallen daarvan in aantal, en hij voelde zich klein, - nietig; hij dacht met een zucht aan de jaren van weleer toen wij machtig waren en groot, en vroeg zich niet eens af, of de mogelijkheid bestond den Nederlandschen stam opnieuw krachtig te maken, krachtig door aaneensluiting.
Toch had hij met aandacht het sprookje gevolgd.... het sprookje!
Laag stond het Oranjezonnetje, klein, met flauw licht, dicht bij den horizon. Zou het ondergaan? Zou het voor goed verdwijnen? Een fiere vrouwengestalte verzorgde het zwakke lichaampje; zij beschermde het, zij kweekte het op en hield het verborgen achter zich, en de menschen, die zich afvroegen hoe het gaan zoude, zij vatte weer moed, toen zij zagen hoe het zonnetje begon te rijzen en met helderder glans te schijnen.
En na achttien jaren toen ging de Beschermvrouwe een schrede zijwaarts en met heerlijken jongen glans schitterde de Oranjezon te voorschijn, nu fier en sterk, naar boven haar baan vervolgende en daarbij ontmoetende andere zonnen, sommige groot en stralend, andere kleiner of flauwer van glans. En zoo gebeurde het dat er éen was, klein maar helder lichtend, waarvan de baan zoo dicht bij kwam, nog dichter en dichter, tot zij te zamen verder gingen in verhoogden glans;... waar zij henenging zou ook hij henengaan; haar volk, waarvan Zij de zon was, zou zijn volk zijn....
Heerlijk klonken de menschenstemmen na de bezegeling van dat verbond... en als het behoort in een sprookje: in een gouden koets door 8 paarden getrokken, werden zij teruggeleid naar het Paleis, onder poorten van groen en bloemen, te midden van de toejuichingen van een geheel volk.
En toen zag de man van Klein-Nederland iets gebeuren wat hij niet gedacht had mogelijk te zijn; toen kwamen van alle oorden der wereld de telegrammen, de adressen van gelukwensch en niet enkel van menschen die in Nederland gewoond hadden, maar overal vandaan waar menschen woonden, die er trotsch op waren tot den Nederlandschen stam te behooren, al hadden zij soms zelfs de taal van hunne voorvaderen verleerd.
En toen Klein-Nederland op zijn aardbol al deze stamverwanten aanteekende, de enkeling met een stipje, geheele groepen met een donker plekje, toen stond hij verbaasd hoe buiten die vijf millioen Nederlanders overal de Nederlandsche stam had wortel geschoten, toen zag hij de millioenen Vlamingen, de honderdduizenden in Zuid-Afrika, hij zag de millioenen onderdanen in de koloniën en toen begreep hij hoe er een Groot-Nederland zou kunnen zijn als die allen mede zouden helpen den stam krachtig te maken en nieuwe sappen aan te voeren, noodig voor den groei.
En toen hij meer nauwkeurig toezag, bemerkte hij dat al deze groote en kleine groepen al met fijne draden aan elkander waren bevestigd, dat er een Algemeen Nederlandsch Verbond was, dat juist die aaneensluiting van al die onderdeelen beoogde, dat het ‘één stam, één taal!’ reeds krachtig weerklonk!
Maar terwijl door de Vrouw, die vele jaren de Hoogste was in Nederland, het goede voorbeeld was gegeven, terwijl Zij in Hare omgeving de Nederlandsche taal weer de taal maakte en haar weder de plaats teruggaf die deze toekwam, bleven velen doof voor de roepstem en telt het Algemeen Ned. Verbond maar weinigen harer leden onder hen, die den Troon dichter of verder omringen. En toch! - gelijk het gemurmel van hen die boven op een dichtbezette pyramide staan, overgenomen door degenen die meer naar beneden volgen, aanzwelt tot een donderend geluid aan den voet, zoo zou ook hier het voorbeeld van zoo ontzaglijk veel nut zijn en het Groot-Nederland nu nog een droom, al weer een stap nader komen tot zijn vervulling.
En waar in Zuid-Afrika werd bewezen hoe taai de Nederlandsche stam is, zelfs al wordt hij aan zijn lot overgelaten gedurende tientallen van jaren, daar zou nieuw leven kunnen worden toegevoerd in de plantjes die overal geworteld zijn, daar zou kunnen worden gezaaid, en geënt waar de taal veredeld moet worden.
De Nederlandsche stam kan met het Algemeen Nederlandsch Verbond een schoone toekomst tegemoet gaan; wel hen, die er in gelooven en er toe willen medewerken.
(Dagblad v. Z.-H. en 's Gr.)