Neerlandia. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit Vlaanderen.Den 24 Maart zal te Gent het tweede Studenten-Congres plaats hebben, dat zich voornamelijk zal bezighouden met het vraagstuk van de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool.Ga naar voetnoot1) Zooals men ziet blijft de quaestie van de Vlaamsche Hoogeschool aan de orde en wordt thans druk besproken. Advocaat | |
[pagina 34]
| |
De Swarte trad met dit onderwerp op in den schoot van de Vlaamsche Studenten-Vereeniging te Brussel en bekeek het van alle kanten. De slotsom waartoe hij kwam was: geen tweetalige hoogeschool, maar de trapsgewijze vervlaamsching van de Gentsche volgens het programma Mac Leod.
* * *
Terwijl ons Gentsche Propaganda-comiteit onverpoosd zijn arbeid voortzet voor de Vlaamsche Hoogeschool, heeft nu ook onze Oostendsche Tak flink de hand aan den ploeg geslagen. Te Oostende zelf, werd een vergadering belegd, waarin de Heer Jan Wannijn met zijn gloedvol woord de toehoorders wist te overtuigen van de wenschelijkheid, de noodzakelijkheid van de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool en den 3den Maart belegde de Tak een volksvergadering te Ghistel, die zeer wel slaagde. Hier spraken de Heeren Van Mullem en Fr. Van den Weghe. Onder de toehoorders bevonden zich de voornaamste ingezetenen van het dorp. Laten nu onze Antwerpsche en Brusselsche Takken eens het voorbeeld, hun door Oostende gegeven, volgen.
* * *
In den geest van Vermeylen's artikel: Vlaamsche en Europeesche Beweging, (zie Dec. nr. Neerlandia) werd gesproken door Prof. Mac Leod in de Jonge Wacht van den progressistischen Kring te Gent. Onderwerp: Nieuwe wegen; tegenwoordige opvatting van Vlaamschgezindheid in verband met sociologie, opvoedkunde, wetenschap. De bedoelde nieuwe wegen zijn diegene, welke zouden moeten gevolgd worden om te komen tot de verbetering van den zedelijken en stoffelijken toestand van het Vlaamsche Volk. Prof. Mac Leod is er van overtuigd, dat de ondergeschiktheid van ons volk grootendeels te wijten is aan de minachting, waarmede zijn taal bejegend wordt. Daardoor lijdt noodzakelijk de geestesontwikkeling. De Hoogleeraar wees op de noodzakelijkheid van het technisch onderwijs. Het is dank zij dat onderwijs dat Holland en Duitschland ons in alle nijverheidstakken vooruit zijn en dat hunne werklieden beter loon bekomen. In dat onderwijs moet het gebruik van de moedertaal groote diensten bewijzen. Men kan vooral zijn toevlucht nemen tot de rijke Nederlandsche technische literatuur. De redenaar wees vervolgens op de vruchten afgeworpen door de volksboekerijen. Deze waren in 't geheel niet talrijk genoeg. In die richting was veel te doen. Onze flaminganten, die nog te veel hun heil zoeken in huldebetoogingen, oprichten van standbeelden, feesten enz. zouden meer practischen zin moeten toonen en daarom bij Holland in de leer gaan. Ook het privaat initiatief kan veel. Spreker besloot zijn voordracht met een beroep op de medewerking van allen voor het grootsche werk der volksontwikkeling. Onder de toehoorders van Prof. Mac Leod, waren o.m. de H.H. Obrie, F. Cambier, progressistisch volksvertegenwoordiger voor Gent, die nog zeer onlangs in den Gentschen gemeenteraad de stelling had verdedigd, dat men in de Gentsche gemeentescholen zeer goed de volkskinderen kan opleiden met de twee voertalen, het Nederlandsch en het Fransch te gelijkertijd.... en de Heer Anseele, de man van de Association flamande. Ons kwam ter oore, dat de Heer Anseele het met Prof. Mac Leod behalve over enkele punten volkomen eens was. Hij is het nochthans, die in het debat Ducatillon-Anseele (Neerlandia Dec. 1899) de flaminganten van zelfzucht beschuldigde en hun 't verwijt toebracht, dat ze zich niet om den toestand van 't volk bekreunden. Moge Prof. Mac Leod hem een betere meening over de flaminganten bezorgd hebben!
* * *
Wat Prof. Mac. Leod over huldebetoogingen zei, doet ons met weemoed denken aan het treurig nieuws, dat ons uit Antwerpen komt: de Stichter van de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen, Peter Benoit, wien zijn volk in 1897, toen zijn school tot Koninklijk Conservatorium werd verheven, een grootsche hulde had gebracht, is niet meer. Had die hulde, bij die gelegenheid moeten achterwege blijven? De vraag alleen bewijst, dat eenzijdigheid van inzichten evenmin als oppervlakkige en gauw opflakkerende geestdrift met neiging tot vertoon en druktemakerij de Vlaamsche Beweging niet tot heil strekken. Het verfranschte België bezat zijn drie Fransche conservatoria te Brussel, Gent en Luik; veertig jaar was er gestreden geworden om Peter Benoit's Muziekschool tot den rang van de drie andere conservatoria te doen verheffen. Na veertig jaar zegevierde het recht. Had het Vlaamsche volk bij die gelegenheid de hulde aan Benoit niet gebracht, het had zich de zegepraal onwaardig betoond, onwaardig dat het zulk een groot kunstenaar bezat. Toch wint de neiging om minder te hechten aan uiterlijkheden en meer te houden van wezenlijkheid hier ook al meer en meer veld. Nog had Benoit het moede hoofd niet voor eeuwig ter ruste gelegd, of de vraag werd besproken: hoe zal zijn nagedachtenis het best vereerd worden, alweer door een beeld dan wel door de uitgave van zijn muzikale gewrochten, die lang niet alle gedrukt zijn en waarvan vele anders voor het nageslacht verloren zijn? Om de uitgave mogelijk te maken kwam reeds een Commissie tot stand. Ongetwijfeld zal ze den steun genieten van de Vlamingen in 't algemeen, ook van de Stad en de Provincie Antwerpen alsmede van het Staatsbestuur.
* * *
Het is wenschelijk, dat gedachten, zooals die, welke door Prof. Mac Leod en Aug. Vermeylen worden verkondigd al meer en meer ingang vinden. Die wenschelijkheid deed de vraag opperen: ‘Hoe die gedachten verbreid?’ Het helpt niet veel, wanneer deze opgesloten blijven in den engen kring van de lezers van ‘Van Nu en Straks’. Niet die behoeven bekeerd te worden; maar de vele bevooroordeelden, die van het flamingantisme niets anders kennen dan het hel geschetter, waaraan het zich wel eens te buiten gaat. Om de verspreiding van deze gedachten mogelijk te maken heeft de Uitgeversmaatschappij ‘Flandria’, te Gent, het artikel van Vermeylen in enkele duizenden exemplaren laten drukken en stelt het tegen lagen prijs verkrijgbaar: in den handel 0.10 fr.; voor maatschappijen, die er mee willen propagandeeren: 5.50 fr. per 100 en 41 fr. per 1000 ex. Afzonderlijke ex. zijn bij de Maatschappij verkrijgbaar tegen toezending van 0.15 fr. één en 0.02 fr. frankeerkosten per ex. meer voor in België, 10 cent per ex. in welke ongebruikte postzegels ook buiten België. Laten de Vlaamsche kringen nu maar begrijpen, dat met het verspreiden van dit kloekdoordacht en sierlijk geschreven vlugschrift, dat den vooringenomen geletterde overtuigt, dat niet alle heil van de verfransching van Vlaanderen moet verwacht worden, maar het tegendeel, - meer aarde aan den dijk gebracht wordt dan door veel hol frazengerammel. * * *
Den 5 Maart verblijdde onze Gentsche Tak zijn leden met een kunstfeest, dat den aangenaamsten indruk naliet. We hadden een reeks voordrachten door den Heer H. Laroche van den Nederlandschen Schouwburg van Antwerpen, dien we nog niet het genoegen gehad hadden te Gent te hooren: het aangrijpende: De Kurassiers van Canrobert door Pol De Mont, het zoo gemoedelijke Ne waor Marie? van E. Seipgens; verder de bekende: Een vers, dat als een nachtlicht uitgaat van Laurillard, Kermisreizigers van Van Zuylen, De Schipbreuk van den Schoolmeester en de Maire van Antwerpen uit het stuk van Frans Gittens. De Heer Laroche openbaarde in die voordrachten een veelzijdig talent, doch in geen van zijn stukken trof hij zoo meesterlijk den echten toon als in: Ne waor Marie? Nevens hem was de eer van den avond voor de zangeres Mevr. Judels, Kamphuyzen (Herbergprinses) en haar echtgenoot Jef Judels, wiens prachtige stem het deed betreuren, dat hij slechts met een lied: ‘Mijn Moederspraak’ op 't programma stond. Mevr. Judels zong: Het liefste liedje, dat ik hoor door Wambach, Waarom en weet ik niet door Ed. Keurvels, Denderliedeken door Benoit en Serenade door S. De Lange. Nog verleende hare medewerking aan het feest, de violoniste mej. Ringbom (uit Abo, Finland), een nicht van den Gentschen schilder Cesar De Cock, wier spel, als dat van een liefhebster, zeer voldeed Z. Ed. de Gouverneur van Oost-Vlaanderen vereerde het feest met zijne tegenwoordigheid. * * *
Met een gewettigde verontwaardiging hebben alle oprechte Vlamingen kennis genomen van de houding van den Heer Van Hamel, hoogleeraar in de Fransche letterkunde te Groningen, op de algemeene vergadering van de Association flamande pour la vulgarisation du français, te Gent, waartoe men hem had uitgenoodigd om hem te laten dienen als een werktuig tegen de Vlaamschgezinden. De vulgarisateurs hadden reeds onder hunne leden een Vlaamsch schrijver, die medewerkt tot den ondergang van het Nederlandsch in België. Wat een fijne zet als ze nu ook konden wijzen op en gebruik maken van het voorbeeld van een beschaafd en geleerd Noordnederlander, een Hoogleeraar, die hun | |
[pagina 35]
| |
streven goed-, bijgevolg dit der Vlaamschgezinden afkeurt! De Professor heeft zich daartoe geleend. Dat een vreemdeling, zelf ingenomen met het Fransch, de Franschen en Frankrijk, sympathie zou voelen voor een beweging, die verspreiding van de kennis van het Fransch ten doel heeft, zou op zich zelf te begrijpen zijn. Doch hij, die op de hoogte van onze taaltoestanden is, weet maar te goed, dat die beweging niet alleen een beweging is ten voordeele van het Fransch, maar dat haar doel is: de ondergang van het Nederlandsch in België en de volkomen verfransching van Vlaanderen. Dat een Hollander, die er zich dan nog op beroemt een ‘Hollandais’ te zijn ‘dans toute la force du terme’, die beweging goedkeurt en ze steunt, kan niet dan zeer ongepast genoemd worden. In 80 scholen op de 100 wordt in Vlaanderen Fransch geleerd. Slechts in 2 scholen op 100 wordt in het Walenland Nederlandsch geleerd. Het kan dus niet gezegd worden, dat er in België te weinig gedaan wordt voor het Fransch en dat een beweging noodzakelijk is om nog meer Fransch aan te leeren. En waar die beweging dan toch ontstaat, is het zeer zeker niet omdat er te weinig gelegenheid bestaat om Fransch te leeren. Den Hollandschen hoogleeraar te vinden niet aan de zijde van hen die het evenwicht willen herstellen ten voordeele van het Nederlandsch, maar aan de zijde van hen, die het ten onder willen brengen, is een pijnlijke verrassing. Wat zullen we dan zeggen van de woorden waarmee de Hoogleeraar het streven bestempelt van hen die in België het Nederlandsch willen handhaven en bevorderen? ‘S'il, se produisait en Hollande contre le français une levée de boucliers pareille à celle dont les Flandres sont le théâtre, elle paraîtrait grotesque et odieuse, mais surtout grotesque à nos compatriotes.’ Moest men in Holland tegen het Fransch willen te velde trekken, zooals men 't in Vlaanderen doet, dan zou die beweging onze landgenooten bespottelijk en hatelijk toeschijnen, maar vooral bespottelijk. Buitengewoon kiesch ten opzichte van zijn collega's van het Hooger Onderwijs Fredericq, Mac Leod, Vercoullie, Obrie en van mannen als Vuylsteke, Max Rooses, Minnaert enz. die hun beste krachten hebben gewijd aan den strijd tot handhaving en bevordering van het Nederlandsch, niet den strijd tegen het Fransch! De Professor heeft niet eens de verontschuldiging, dat hij dit niet zou weten. Nog ergerlijker is hij zich te buitengegaan. Sprekende over de Belgische betooging voor President Kruger te Erquelines, tijdens zijn doortocht door België, deelde hij aan de franskiljons, met wie hij tafelde, mede dat ‘le représentant de la Flandre flamingante’ (bedoeld wordt de Heer Reinhard, voorzitter van het Brusselsch Transvaal-comité) een zoo lange Vlaamsche redevoering uitsprak, dat de President de Fransche toespraken niet kon aanhooren, die men wilde houden, iets waarover hij zeer ontevreden geweest is. Dat zegt de Hoogleeraar met een verbazende lichtzinnigheid enkele dagen nadat diezelfde Heer Reinhard te Utrecht aan den President de hulde is gaan brengen, van het Belgische volk, zonder onderscheid tusschen Vlamingen en Walen! Gesteld, dat de President, in de overspanning van zijn zegetocht, werkelijk eenig ongeduld had laten blijken over een te lange redevoering van M. Reinhard, dan is het toch een zeer grove onbescheidenheid, dat daar te gaan vertellen aan de franskiljons, die U - misschien buiten uw weten, M. van Hamel, - eenvoudig als werktuig gebruikten! Dan Meneer, we vergen eerbied voor dien man, die zoo minachtend genoemd wordt ‘le représentant de la Flandre flamingante.’ Met een toewijding van iederen dag, ieder uur, is die man de ziel geweest van de beweging in België, waardoor honderden gemeenteraden er toegebracht werden een wensch uit te spreken ten voordeele van de beslechting van het Zuidafrikaansch geschil door een scheidsgerecht. Die heeft, ten voordeele van onze Zuidafrikaansche broeders, waarlijk nog wat meer gedaan dan redevoeringen te vertolken en te tafelen met lieden, die verklaren: que l'Angleterre n'aura la paix dans le Sud de l'Afrique, que quand le dernier des Boers sera exterminé! Ja, Meneer, ze zaten daar met U aan tafel, redacteurs van 't blad, dat met zooveel welgevallen Uw woorden aanhaalt tegen de flaminganten. Ja, Meneer, toen in België de beweging ontstond (uitgaande van de flaminganten natuurlijk) om hulp in te zamelen voor Zuidafrikaansche gekwetsten, voor weduwen en weezen van gesneuvelden, toen schreef diezelfde Heer Willems, aan wiens zijde ge getroond hebt, artikelen vol dwaasheden tegen de Boeren, om de beweging van sympathie, die zich voor hen openbaarde, tegen te werken. Uitgenoodigd tot een openbaar debat had hij niet eens den moed de uitnoodiging te aanvaarden ten einde zijn dwaze bevestigingen te staven. En indien een Belgische ambulance naar het oorlogsterrein is kunnen gezonden worden, is het vooral niet geweest met het geld van de lieden, met wie ge aanspant, gij, de tolk van President Kruger in Frankrijk. Welke rol heeft men u laten spelen en hoe zijt ge er in geloopen, Professor! Gelukkig, dat tegenover u 2000 van uw landgenooten als leden van onze Vereeniging aan ónze zijde staan in onzen strijd tot handhaving van de zelfstandigheid van onzen stam. Maar dat zullen de organen van de Association flamande pour la vulgarisation de la langue française zich wel wachten te verkondigen. |
|