Stambelangen.
Een korte toespraak gehouden te Antwerpen, 6 October 1900, door L. Simons, Redacteur van Hollandia. Prijs 25 cents. Uitgevers-Maatschappij ‘Nederland’, 's Gravenhage-Pretoria.
De toespraak zelf is onsamenhangend, niet uit onvermogen maar met opzet; het zijn losse grepen, voor de hoorders voldoende, omdat die uit eigen ervaring konden aanvullen tot een geheel; als goede verstaanders hadden zij telkens maar een half woord noodig. Dat is niet het geval bij alle lezers van Neerlandia; velen van hen weten weinig van de Vlaamsche Beweging en een woord tot inleiding op dit geschriftje hebben zij noodig, niet eene beoordeeling. Laten zij daarna het zelf lezen; het zal hun niet berouwen.
Tusschen Vlamingen en Hollanders bestaat vertrouwen noch waardeering; de hoofdreden is dat zij elkaar onvoldoende kennen. Of zij dat ooit volkomen zullen doen, is de vraag. Enkel gemeenschappelijk gevaar, bedreiging van zelfde levensbelangen, kan plotseling een toenadering teweegbrengen, zooals nu tusschen Afrikaanders en Hollanders. Anders zal slechts langzaam, met horten en stooten, na veel persoonlijken arbeid, wellicht ook na veel miskenning en verdriet, de band nauwer worden toegehaald tusschen Vlamingen en Hollanders. De langste weg is hier het veiligst, het doel echter altijd bereikbaar en gewenscht.
Neem aan, vreedzaam, onbedreigd, ontwikkelt zich verder de eigen beschaving van Holland en van Vlaanderen; neem aan ook de aansluitingszin van beide volken groeit langs natuurlijken weg. Dan zal Holland toch altijd, voor een zicht van tijden, Vlaanderen stoffelijk en geestelijk vooruit zijn; dat is een gevolg van verleden, zoo van zelf sprekend dat het op dit oogenblik om de kleine ruimte, niet behoeft te worden betoogd. Dit is iets waarmee de Vlamingen zich vertrouwd moeten maken en ook de Hollanders; voor beiden brengt het plichten mee en rechten. De Vlamingen moeten niet naijverig zijn op dingen die de Hollanders niet kunnen helpen, omdat zij ze gekregen hebben als erfkapitaal; de Hollanders moeten zich op dat meerdere bezit niet laten voorstaan, omdat het hun eigen verdienste niet is en dankbaarheid aan het voorgeslacht hen moet stemmen tot bescheidenheid. De Vlamingen moeten kunnen velen dat Nederland het moederland is voor den Nederlandschen stam; de Nederlanders moeten bedenken dat er een tijd is geweest dat Vlaanderen dit was.
Maar juist op zulk terrein spelen bekrompen kitteloorigheid en verwaande onverschilligheid vrij spel. Nietige, kleine belangen vervolgt men met hartstocht en het groote, het heerlijke stuift men blindweg voorbij.
Eerlijk Vlamingen! Sluit u aan bij Nederland in taal en dus in beschaving. Eerlijk Nederlander! verlicht den Vlamingen hun strijd. Aanvaardt beiden een toestand, dien gij niet hebt gevormd; weest niet klein uit afgunst, niet klein ook uit overmoed.
* * *
De Nederlander erkent het gesproken Vlaamsch niet als zijn taal; hij komt in Antwerpen of Brussel en slaat over in begrijpelijk maar gebrekkig Fransch, uit wanhoop dat hij en de koetsier elkaar in de stamtaal niet begrijpen. En hij geeft verder in België het Hollandsch op.
Daarin heeft de Nederlander gelijk en ongelijk. Hij heeft gelijk dat voor hem de Vlaamsche straattaal onverstaanbaar is; tal van keeren heb ook ik het op moeten geven. Er zullen heel wat geslachten voorbijgaan voor dat bevredigend is veranderd. Men kan zelfs verder gaan en zeggen dat in België nog geen algemeene Vlaamsche spreektaal bestaat. Een Friesche of Groningsche koetsier zal behalve in zijn voor een vreemdeling eveneens onbegrijpelijke streekspraak, zich ook in algemeen erkende Nederlandsche klanken verstaanbaar kunnen uitdrukken. Zijn Vlaamsche ambtgenoot niet; die spreekt slechts Antwerpsch of Brusselsch, geen algemeen Vlaamsch, om de eenvoudige reden dat dit er niet is. Wel min of meer in de boeken, maar niet in den mond. Behalve natuurlijk bij een klein groepje, dat zich echter langzaam maar zeker uitbreidt, doch zich beperkt tot de meest beschaafden. Van dezen uit zal het beschaafde Vlaamsch zich moeten uitbreiden, maar dat zal nooit gelukken als de Vlaamsche vrouw niet meewerkt. Hollandsch heet natuurlijk in België evenals in Zuid-Afrika, niet voornaam; het is goed voor de mindere man, en om voor vol te worden aangezien, spreekt men hier fransch en ginder engelsch; dat liedje kennen wij. Er behoort meer moed toe dan de doorsnee-Hollander of Vlaming bezit om de domme waan te trotseeren van minderwaardigheid.
Van de Vlaamsche vrouw hangt de toekomst van het Nederlandsche karakter in België af. En eene die in haar omgeving daarvoor strijdt, verdient achting van elken Hollander. De Hollandsche vrouw zou op velerlei wijze de Vlaamsche in haar goede voornemen kunnen steunen. Het vereeniginspunt is er: het Algemeen Nederlandsch Verbond.
De Nederlander nu die in Antwerpen of Brussel zijn Hollandsch op zij zet, omdat hij met den koetsier niet klaar komt, heeft gelijk want de koetsier is werkelijk niet te verstaan. Maar hij heeft ongelijk, omdat hij bij volharding zou merken dat er bij vele inwoners ook dier steden een ernstig streven is om zich beschaafd uit te drukken. En in elk geval geeft zijn voorbeeld moed, zijn aansporing zelfvertrouwen. Niets doet de Vlaamsche zaak dagelijks meer kwaad dan de fransch sprekende Hollander.
En het beschaafde Vlaamsch is zoo aantrekkelijk!
* * *
De kring waaruit de beschaving, uiterlijk en innerlijk, in Vlaanderen moet doorzijgen tot lagere standen, is nog maar klein. Die moet worden vergroot en die vergrooting kan enkel komen door toevoer. Dat de zoogenaamde Franskiljons, dat zijn niet de Walen maar de afvallige Vlamingen, die toevoer zullen leveren, is ondenkbaar. Aan hun bekeering te werken, is hopeloos; hen te bestrijden, anders dan tot afweer, tijd en moeite vermorst. De trouwe Vlamingen zelf moeten krachtig worden naar den geest, en dus naar invloed. Zij hebben noodig een vaste kern van wetenschappelijke mannen, vlaamsch denkend, vlaamsch sprekend; doktoren, advocaten, leeraren, mannen die den weg kunnen en willen wijzen. En die mannen krijgen zij slechts door een Vlaamsche hoogeschool. Daarop hebben zij recht, want de Vlamingen zijn de grootste helft der bevolking van België.
Geen gemengde hoogeschool, half om half, fransch en hollandsch, maar een eigen terrein. In Vlaanderen Vlaamsch, alles. Behoudens de onontbeerlijke uitzonderingen naar plaatselijke behoefte.
Anders blijven de Franschen de voogden, de Vlamingen de onmondigen.
* * *
Een der vastberadendste hoofdmannen der Vlaamsche Beweging, prof. Julius Obrie te Gent, schrijft: ‘Ruim een jaar geleden schreef ik u over de wenschelijkheid dat ook Noord-Nederland zich niet onbetuigd zou laten in den strijd, dien wij hier voor het bekomen eener Nederlandsche Hoogeschool voeren. Ongelukkig bleef mijn roepstem onbeantwoord. M.i. is het werkelijk beschamend voor Noord-Nederland dat daar niets werd gedaan, terwijl uit