De Nederlandse Kunstavond op 30 Jan. 1901 te Haarlem.
Mooi! Nee, verrukkelik die avond! Behalve de solisten Mevr. A. Tijssen - Bremerkamp en de HH. Tijssen en Orelio hadden we het geluk een koor te krijgen, dat uit loutere geestdrift voor het streven van Coers uit Utrecht overkwam onder z'n directeur, de heer P.J. Jos. Vranken. De pianist de heer Marts. J. Bouman, was plotseling ongesteld geworden en werd dus vervangen. Ziedaar de krachten waarover we al en niet beschikken konden. Het was ons 'en genoegen de heer Dr. H.P.N. Muller, Consul-generaal van Oranje-Vrijstaat, in ons midden te hebben, te meer omdat tegenwoordig de aandacht veel te veel tot de Zuid-Afrikaanse republiek zich wendt, nu Kruger in ons land is. Onze overige gasten waren het bestuur van de Utrechtse Studenten-Afdeling van het Willemsfonds. Dr. Leyds mee uitgenoodigd bedankte natuurlik: hij was te Brussel, wij dachten ons hem te Utrecht.
En nu het lied. Heerlik die aanhef van fors opklinkende uitgejubelde of stilgebeden coupletten van onze volksliederen, alle. De Friese liederen helaas! niet: de studie van die taal eiste te veel tijd, de voorbereiding was te kort, maar ze staan op het programma en waar de eerste kunstavond zal zijn daar zullen ook zij weerklinken. Dan de geschiedzangen! Waren het maar voor goed geschiedzangen, maar dat Hoe groot, o Heer!, dat Geluckig is het land; dat loflied op den Hollander en den Zeeuw wie, die ze leest en hoort denkt niet aan Zuid-Afrika? Ze zijn van deze tijd. Voor de Kerstliederen door vrouwenkoor gezongen ontbreken mij de woorden: ik ben zelden zo geroerd door de reinheid en blijdschap van het lied als door deze glasheldere, naïeve vrouwengeluiden en... och nu ik begonnen ben, nu zou ik willen voortgaan, Neerlandia vullend met m'n lof, de lof van 'en leek, maar van 'en Nederlander. Orelio, Orelio, man van de welluidende naam, welk 'en gave is de uwe: hoe echt Nederlands, hoe schalks, geestig en precies uw voordracht; U kunt alléén het liederboek wel populair maken; doe het en bewijs ons volk 'en dienst. Doe het samen met de heer en mevr. Tijssen-Bremerkamp, het zachte, melodieuze, fijngevoelde, naast het hoge, forse geluid. Vult elkaar aan; blijft u oefenen in zang en voordracht samen en vormt voortaan de trits, die de koren ten strijde voert voor het goed recht van ons Nederlandse lied in al z'n schakeringen.
Kortom, het was 'en heerlike avond en Utrecht mag trots zijn op zijn kunstrijk, Nederlands koor en ook op de directeur er van.
Al schrijvende bevangt mij de angst, dat de heren wetenschappelike musici mij zullen aanvallen. Ik schrijf ten voordele van het Liederboek van de heer Coers en dat mag toch niet, wel heren geleerden? Frons Uw voorhoofd niet! Stoor er U maar niet aan! 't is maar 'en leek die 't zegt, iemand die geen mol van 'n kruis kan onderscheiden. Maar apropo: U is toch mis, heren! Hoor maar! Eer alle oude muziekteksten uit alle oude liedboekjes samen zuiver vastgesteld zullen zijn en er geen kwesties meer over zo'n liedje als het daghet in den Oosten of van enen losen boerman meer zullen rijzen; eer dus de uitgave, zuiver wetenschappelik-volgens-de-boekjes kan plaats hebben: immers er kan noch eens 'en oudere en dus (???) juistere lezing gevonden worden; Mijne heren! eer het zover is wordt het stof in onze bibliotheken door andere, nu noch ongeboren boekemensen, opgewaaid; lopen onze achterkleinkinderen hier rond, genietende van ons mooie landje, z'n warme zomerlicht, z'n hangende herfstwolken, z'n waaiende wolkeluchten, z'n felle vorstgloed; zingen zij hier uit wat wij nu zo mooi vinden. Op m'n woord, zo lang kunnen we niet wachten! Er zijn fouten in het Liederboek van Groot-Nederland. Stellig, maar iets anders is het 'en aanvoerder ten strijde tegen halfheid en cosmopolitiese geblazeerdheid te zijn, als 'en rustig bladerend studiemens; iets anders met 'en groots denkbeeld, als Groot-Nederland is, rond te lopen het lied afluisterende en in zich opnemende, genietende van al dat moois, dan daar tekst vóór, tekst na af te schrijven, tellende en metende. Ars longa scientia brevis. Welnu, geef gezonde kritiek, opbouwende, help de jonge ondernemende idealist in z'n taak, in plaats van te trachten het werk af te breken. Er is veel te doen, ook voor U, maar hij wil het anders dan U, omdat hij anders is. Help hem dus aan z'n taak. Ontvang iets van zijn geestdrift in ruil.
Maar er ligt mij noch iets op het hart. Coers, de vader van het lied, was somber, want geestdrift gaat voorbij als de wind en laat hem achter, tobbende met uitgeverzorgen. Mag dat nu? Is er dan niemand onder onze rijke burgers,