Prins Hendrik der Nederlanden.
De bruiloft werd gevierd met blijde praal. Thans troont naast onze Koningin een Hoogheid, Prins der Nederlanden. Maar de algemeene hartelijkheid gold in de eerste plaats Haar, niet Hem, die uit duisterheid plotseling werd geplaatst in 't helle licht.
Ondanks Haar jeugd heeft Wilhelmina niet gezocht maar gevonden den roem van karakter en hart, den roem vooral van ongerepten eenvoud, zoo vluchtig bij weelde en volksgunst. Zij is het ernstig opgevoede kind eener verstandige moeder, die sints Haar komst in Nederland één is geworden met Haar nieuwe volk.
Zal ook Prins Hendrik daarmee één zijn? Dan zal Hij zich moeten vervormen tot Nederlander; de Koningin-Moeder wees Hem den weg om als vreemdeling een vertrouwen te verwerven, zonder welk Zijn verblijf hier te lande een misverstand zal zijn.
Want de Nederlander is ijverzuchtig op land en stam, en wantrouwen, lang zijn erfdeel, moge zijn geluwd, verdwenen is het niet. Nog altijd ziet zijn oog de dingen, die 't geloof in eerlijke staatkunde hebben verstikt. Daarom zal 's Prinsen halve toewijding onverschilligheid, zijn onvoorwaardelijke toenadering erkentelijke genegenheid baren.
Wij Nederlanders gunnen den tijd en wachten af, want wij weten nog niet. Toegejuicht is in de hofstad de gelukkige Bruigom en Gemaal, toegejuicht zal hij worden in de hoofdstad. Maar dat is feestgetij, de waardeering zal het gevolg moeten zijn van ervaring.
De kansen staan schoon; twee liefdevolle vrouwen willen geen afstand tusschen Hendrik van Mecklenburg en zijn nieuwe volk. En ook Hendrik van Mecklenburg zal dat niet dulden.
Het Nederlandsche volk wacht af met groot vertrouwen.