Wat Volksweerbaarheid wil.
In zijne openingsrede voor de Algemeene Vergadering van Volksweerbaarheid, heeft de voorzitter van het Hoofdbestuur, Dr. G. Kalff, devraag: ‘Wat heeft de scheppers en oprichters Vereeniging samengebracht? aldus beantwoordt:
Ik kan hier natuurlijk niet uit aller naam spreken; doch zeker ben ik niet ver van de waarheid, indien ik zeg dat het in hoofdzaak was: de overtuiging dat de toekomst van ons volk als zelfstandige natie gevaar loopt. Inderdaad, men moet wel kinderlijk optimist zijn, indien men niets van de teekenen der tijden in dezen bemerkt Vaderlandsliefde is voor velen slechts ‘een groot woord’; de waarde van een onafhankelijk volksbestaan schijnt velen gering, in elk geval niet de moeite waard er zich eenige opoffering voor te getroosten; telkens houdt men elkander voor: wij leven bij de gratie der groote mogendheden: wij kunnen ons toch niet verdedigen; aansluiting bij een machtigen nabuur is het eenig middel om ten minste een deel onzer zelfstandigheid te redden. Zoo spreekt men onder het volk van Jan de Witt en De Ruyter, dat Transvalers en Vrijstaters onder zijne naaste verwanten telt! De ouderen van dagen hooren het met verontwaardiging, de mannen van middelbaren leeftijd berusten er in onverschillig of moedeloos, zij het ook soms met een pijnlijken trek om den mond. Echter niet voor hen zijn dergelijke uitingen het gevaarlijkst. Onder hen leven nog wel traditiën van 1815 en 1830, onder hen is nog wel liefde voor ons land en ons volk en bereidwilligheid om iets te doen als de nood aan den man komt. Maar de jongeren? Maar zij die in de eeuw die voor ons ligt, op die jongeren zullen volgen? Hier dreigt het gevaar! Als een kille mist kruipt dat voortdurend gepredikt besef van onmacht over hun jongen moed, over hun lust om iets met hun leven te doen ‘ten beste van 't gemeen en daarom niet verloren.’
In hunne handen ligt de toekomst van ons volk, doch men kan haar daar niet veilig achten, indien men de verzwakking en verslapping van ons volksgevoel rustig haar gang laat gaan.
Uit de overtuiging is reeds meer dan eens en ook nu weer het streven geboren om ons volk inderdaad tot een weerbaar volk te maken. De grootsche strijd in Zuid-Afrika is slechts de levenwekkende adem geweest die deze sinds lang bestaande kiem heeft doen ontluiken en opschieten. En daarom zal, voorzoover het aan ons ligt, deze kiem niet sterven, ook al mocht de oorlog in Zuid-Afrika beslist worden ten nadeele dier heldhaftige Boeren die ons volk in zoo menig opzicht een schitterend voorbeeld kunnen zijn. Zij zal niet sterven, indien het ons gelukt bijtijds een aanzienlijk deel van ons volk voor onze zaak te winnen; indien zij die overtuigd zijn van ons goed recht op hulp, ons metterdaad willen blijven steunen in de voortzetting van ons werk.