Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-en-WestDe Hollandsche cursus te Semarang.Heden middag ben ik naar het gebouw der inlandsche gouvernementsschool in de Pakhuisstraat gegaan om een les van den H.C., dat is te zeggen Hollandschen Cursus bij te wonen. Men zal zich een kort bericht in de Locomotief herinneren van een maand of drie geleden, waarin van de plechtige opening dier school werd gesproken. Als een bewijs van groote belangstelling waren de resident van Semarang, benevens de assistent-resident en de regent daarbij aanwezig en hebben die drie heeren in hunne toespraken luide uitgeweid over de vreugde, waarmede zij dezen cursus in 't leven zien geroepen en de goede verwachtingen, die zij er van koesteren. De regent van Demak, toen verhinderd, heeft later ook reeds meer dan eens een bezoek aan den cursus gebracht en zijn groote ingenomenheid met plan en uitvoering betuigd. Wanneer de regeering dus advies vraagt ten opzichte van het toestaan van de gevraagde subsidie van f300, dan is van deze hoofdambtenaren zeker een voor den cursus gunstig bescheid te wachten. Tot nu toe gaat alles op persoonlijk initiatief en persoonlijke werkkrachten der heeren Van Bemmel en Visser. De eerste onderwijzer, vroeger gedetacheerd aan de hoofdenschool te Magelang, heeft langen tijd reeds zich met de studie der javaansche en maleische talen bezig gehouden en wel voornamelijk in dien zin, dat hij zijn onderwijs duidelijker en bevattelijker zou kunnen inrichten door zijn wetenschap der inlandsche idiomen en syntaxis, die hem in staat stelde te doorgronden waar voor Javanen de groote struikelblokken liggen onzer hollandsche taal. Met de aangename herinnering aan zijn onderwijs aan die hoofdenschool, was het hem een blijvende spijt, door zijn werkkring buiten dit hem aangename veld van studie te zijn gebracht; een veld, nog respectabel rimboeachtig en waar voor vooruitstrevende lieden, die in onze inlandsche bevolking belang stellen, nog heel wat werk te vinden is. Doch de resident van SemarangGa naar voetnoot*, die geen gelegenheid voorbij laat gaan om te toonen hoe sterk de welvaart, de vooruitgang van den inlander zijn wenschen en streven zijn en het daarvoor van belang acht dat zonen van inlandsche hoofden goed en deugdelijk onderwijs ontvangen en zich in onze taal behoorlijk kunnen uitdrukken, was ook reeds lang van oordeel dat het heilzaam zou zijn, wanneer voor het aanleeren van het hollandsch een ernstige poging werd ondernomen. De heer Sijthoff heeft dan ook, zooveel in zijn macht was, de beide heeren Van Bemmel en Visser aangemoedigd, toen eerstgenoemde hem zijn plan blootlegde tot oprichting van den thans bestaanden H.C. In den heer Visser zeide hij een bekwaam ambtgenoot te hebben gevonden, als hij, ook gedreven door een hooger streven dan de pecuniaire winsten, die de cursus zou kunnen afwerpen. Het leerplan voor vier jaren is natuurlijk van te voren opgemaakt, met tact en kunde en de tallooze spreek- en taaloefeningen voor dien ganschen leergang, door beide heeren zelf samengesteld, geven een goeden dunk van den logischen leervorm. Een samenwerken is 't van directe en indirecte methode; in dier voege dat reeds de jongste leerlingen gewend worden zich in het nederlandsch uit te drukken, terwijl van den anderen kant de onderwijzer steeds de vertaling in het maleisch en het javaansch vraagt, zoodat de hollandsche woorden meer beteekenis krijgen in den gewonen gedachtengang der jongens. Uitdrukkingen, die bij vertaling moeilijkheden opleveren of aanleiding geven tot verkeerde zinswendingen, worden afzonderlijk opgeteekend, zooals men dat vinden kan in nieuwere leermethoden voor onze moderne talen. Spreekoefeningen zijn de hoofdzaak, doch ook wordt nu en dan eenvoudig taalwerk gemaakt, naar aanleiding van syntaxis en idioom; de leerlingen maken zelf een vocabulaire der reeds bekende woorden, die natuurlijk in een logischen leergang vaak wederkeeren en zoo kunnen ze bij eene algemeene herhaling gemakkelijk weêrvinden, wat hun ontschoten is, zonder in tijdroovend dictionnaire-geblader zich te moeten verdiepen. Ook heb ik opgemerkt welke bijzondere zorg besteed wordt aan de keuze der goede spreektaal. Ontwikkelde Javanen, het hollandsch volkomen machtig, gebruiken zoo vaak een te ceremonieele taal, welke zeker juist van hen een eigenaardig ‘cachet’ maar toch voor de samenleving ongeschikt en wat belachelijk is. 't Is 't gewone euvel van allen, die door studie eene vreemde taal hebben geleerd, doch de zoo vormelijke Javaan vervalt daar zeer spoedig in. Hierop wordt dus sterk gelet en ook daarop, dat er bij ons in zekeren zin ook een Kromo en Ngoko bestaat, al is het niet met de scherpe lijnen der javaansche idiomen. Voor de hoogste afdeeling zijn de spreekoefeningen meest korte samenspraken, in gemeenzamen stijl, doch vaak is een der sprekers een hooge, die met ‘u’ en ‘mijnheer’ moet worden aangesproken, wat natuurlijk aanleiding geeft tot nuttige besprekingen. Ik zeide dat de school nu een drie maanden bestaat en er zijn thans een honderddertig leerlingen; dit groote aantal geeft den onderwijzers een zware taak, een weinig verlicht echter door den ijver der leerlingen en hun kalm, bezadigd gedrag. Van dat aantal zijn een negentig nog schoolkinderen, de jongsten zoo van een jaar of tien, twaalf. De andere veertig, waarvan sommigen den leeftijd der twee kruisjes reeds overschreden hebben, zijn reeds geplaatst als schrijvers of zoo. Die hebben natuurlijk hun standplaats te Semarang, doch onder de andere leerlingen zijn er velen, zonen van inlandsche hoofden, hier gekomen om onderwijs te genieten. De lessen worden gegeven elken middag van drie tot vijf. Dank zij de overliggende donkere pakhuismassa, zijn de lokalen dan heerlijk koel; de opkomst is trouw en wakker zijn de leerlingen van het begin tot het einde. Het is een aardig gezicht, zoo een vijftig-, zestig-, zeventigtal jonge inlanders te zien neêrzitten op de vloerplanken, de beenen kruiselings over elkaar, de voetzolen naar achteren breed uit. Ze schrijven netjes en nauwkeurig op, wat een hunner in correct hollandsch voorschrijft op het muurbord en zien schijnbaar onverschillig toe, wanneer verklaring en vertaling beginnen. Melodisch, doch wat monotoon en onduidelijk nog klinkt dan de zachte stem van een hunner, met vrij zuivere uitspraak (de ee schijnt een struikelblok, deze wordt vaak nog èe) en zoodra de geringste onnauwkeurigheid voorkomt, schieten vele dier donkere oogen vuur, de hoofden richten zich naar den onderwijzer of naar den delinquent en terstond blijkt de steeds waakzame aandacht dezer schijnbaar onverschillige gezichten. In de laagste afdeeling, waar ook de phonetische oefeningen een hoofdzorg zijn, worden de spreekoefeningen vastgeknoopt aan het aanschouwingsonderwijs. (Een of andere verrichting, een glas opnemen b.v., het vullen met water, opdrinken en bij elke opvolgende handeling zeggen, wat men doet. Hen, die hiervan niet op de hoogte mochten zijn, verwijs ik naar de fameuze ballade van Cyrano de Bergerac's duel, eindigende met ‘Je touche’, geenszins om deze uitstekende leermethode belachelijk te maken. maar omdat het voorbeeld, ook voor oningewijden zoo duidelijk is), 't Was alleraardigst zoo die kleine ventjes, met hun levendige, oogjes te hooren spreken en antwoorden. Een er van ('t is waar hij had wat langer les gehad dan drie maanden) kon een geheel gesprek volgen en alleraardigst vertellen wat hij in Harmston's circus gezien had. | |
[pagina 134]
| |
Blijft zoo'n leerling nu een vier jaar den cursus afloopen, dan kan hij heel wat kennis opdoen, en zoo kan dat met die kennis ook eene goede en deugdzame ontwikkeling voor hem worden. Mij boezemen die jonge inlanders belang in, ze zijn zoo aardig en typisch en ik zie dan ook in hen een klein deel van het opkomend geslacht van een volk van duizendtallen. ‘Een volk vol gebreken en luiheid, zonder geestkracht en werklust’, wordt zoo vaak gezegd. Ik mag me nog niet in staat bekennen met bewijsstukken in de hand het voor of tegen te kunnen staven, maar ik krijg zoo krachtig de overtuiging van geheel iets anders, wanneer ik dat jonge troepje voor me zie; ik geloof dat er met ijver en goeden wil zooveel van te maken is. Trouwens, zijn ze niet reeds aan te wijzen, de regenten, uitblinkende door vernuft en ontwikkeling, wier borst een kruis van verdienste siert, door de erkentelijke regeering geschonken? Moge dan ook de regeering handelen voor het opkomende geslacht; niet uit ‘erkentelijkheid’, maar uit elementaire begrippen van humaniteit en ook zou ik denken uit eigenbelang. Ik acht het een elementair beginsel van humaniteit dat een volk een collectief lichaam is, rechthebbend op ontwikkeling en vooruitgang en ik geloof niet, dat door die op ruimere schaal onder den adel des lands te verspreiden, de regeering ooit haar eigen graf zal delven, of 't moest dan zijn door eene algemeene ontzenuwing en verslapping van 't hollandsche ras. En, Goddank, krachtig en flink stroomt het bloed zelfs in Insulinde door onze aderen, mijnheer B. Veth ten spijt. Anarchisten worden zij (ik neem maar den uitersten term al klinkt ze voor den Javaan nog vreemd) die groeien uit de toevallig ontbolsterden, wier brein aan 't koken is geraakt van geestelijk vuur, dat ze niet verwerken konden; eene logische opleiding moet tot geheel andere resultaten brengen en wanneer recht en billijkheid heerschen zal het zwarte schaap, dat onder de kudde mocht geraken, in zijn verlichte kameraden zijn scherpste rechters vinden. Ik wensch den semarangschen heeren allen voorspoed met hun ijverig streven en hoop dat de steun der regeering hun niet ontbreken moge. Te Djocja schijnt men ook reeds een cursus te willen oprichten; wellicht zullen andere plaatsen volgen. Moge dan ook daar het onderricht op eene even degelijke en logische leerwijze gegrond zijn als te Semarang en gegeven worden door onderwijzers, even grondig op de hoogte der inlandsche talen. P. Semarang, 23 Augustus 1900. (Java-Bode). |
|