is a Boer.’ ‘Impossible! She speaks English.’ Waarop een derde dame zegt: ‘Of course, some of them are allowed to speak English.’
Sommigen hebben genadig verlof gekregen Engelsch te spreken! De laatdunkendheid overtreft hier verre de domheid. Engelsch te mogen spreken de gunst, uit neerdalende goedertierendheid bewezen! Welk een berg van verwaandheid. En te weten dat het Afrikaansche volk bedelde om die gunst! Dat Pretoria zelf verengelschte!
Tot Jameson. Toen vielen de schellen van de oogen. Maar ook velen bleven kruipen in het stof, kwispelend als honden.
Zulke hebben den verrader gespeeld, menigmaal, in dezen oorlog. Wie volk en taal afzweert, die verwijdt zijn geweten.
* * *
Van de Tantallon Castle, op weg naar Madeira schrijft zij den 14en Mei: ‘Er zijn gelukkig vijf of zes Afrikaansch- Kaapschen aan boord. Zij zijn erg op de Boerenhand. Spreken wij maar Afrikaansch en de Engelschen zeggen: “how funny!” dan zeg ik: “de Engelschen trachten nooit een ander ras te verstaan en al wat hun vreemd is, vinden zij funny.” Dan zijn ze stil. Twee of drie malen heb ik mij al verergerd en hun de waarheid gezegd. Zij worden nu een beetje bang voor mij.’
Maar een juweeltje van beknoptheid, is wat zij vertelt van den trein tusschen Londen en Southampton. Twee Engelschen begonnen in den wagen te spreken over den oorlog. Een zeide: ‘May God help the right!’ De andere stoof op en riep: ‘I perceive sir, that you are a Pro-Boer!’
Zoodra men Gods hulp inroept voor de rechtvaardige zaak, verdacht te worden vijand te zijn van eigen volk!
* * *
Al dat bovenstaande bewijst niets dan dat er zoo zijn. Maar ook in Holland zijn er van dien aard in overvloed. Niet dat men hier de rechtvaardige zaak met de Engelsche zal verwarren, maar velen ook onder ons hebben slechts zeer oppervlakkige kennis van het Afrikanerdom. Dikwijls hoort men de bewering dat in Zuid-Afrika alles Engelsch moet worden, als de Boeren verliezen. Dat is in zijn soort even onjuist als dat de Boeren negers zijn.
De Boeren worden alleen Engelschen als zij hun eigen taal prijsgeven! Waarom zijn de Polen in honderd jaar nog geen Russen geworden? Omdat zij hun taal behielden. Niemand kan voorzien of die zoo liefdevol behoede schat nog niet eens hen vrij maakt en zelfstandig. De taal, dat is het leven; zoolang die er is, is er hoop.
In hun taal moeten wij de Boeren helpen, na zege of onderwerping. Dat is onze plicht. En dezer dagen heeft onze Tweede Kamer getoond den plicht te begrijpen. Zij heeft een wetsvoorstel aanvaard, niet weldadig fier, maar zonder gerucht. 't Scheen beter zoo.
* * *
Art. 43 van de Wet op het H.O. schrijft voor dat aan minstens een onzer hoogescholen onderwijs wordt gegeven, voorzoover betreft de faculteit der rechtsgeleerdheid, in het Mahomedaansche recht, ons koloniale recht en het internationale privaatrecht. De Regeering wilde aanvulling met: ‘in het Zuid. Afrikaansche recht’. En de Kamer nam het aan zonder hoofdelijke stemming. Het sprak van zelf.
Dr. Kuyper alleen maakte opmerkingen, niet uit strijdlust maar tot afbakening van begrippen. Hij wilde van de Regeering hooren dat, hoe de afloop zij van den oorlog, stamgenooten uit Zuid-Afrika toch altijd nog de Hollandsche hoogeschool zullen zoeken; hij wilde verder eenige omschrijving van de zaak van den toekomstigen hoogleeraar in het Z.A.sche recht en eenige aanduiding wat de Minister onder dat recht verstaat; maar dan vooral of alleen de rechten zullen worden begunstigd en niet de letteren, de medicijnen en de wis- en natuurkunde.
Het antwoord van Minister Borgesius was: alle faculteiten, onverschillig welke.
Na de noodige bekrachtiging zal dus is 1900, door drang van buiten, na wakkerschudding der openbare meening, een maatregel zijn goed gevonden, waarom Paul Kruger reeds in 1884 heeft gevraagd.
Dat is voor de toekomst. Kunnen wij Nederlanders, nog iets doen voor het heden? Steunen kunnen wij, ieder voor zich en voor eigen kring, de pogingen die nimmer mogen verflauwen, om het onrechtvaardige van dezen oorlog in steeds wijder kring te bewijzen en altijd levendig te houden den afschuw van dit wereldbedrog. Men denke niet dat Engeland voor goed zedelijk is veroordeeld. Als een oorlog lang duurt zooals deze, vooral als hij beslist schijnt en enkel zich nog stuiptrekkend rekt, dan verslapt ook de verontwaardiging over zijn oorsprong en dringt na de vermoeidheid van het zenuwspannend aanschouwen, het berusten in, met het wenschen naar het eind. Invloedrijke machten benutten die stemming om den stroom van genegenheid af te wenden. En zoo zien wij in Duitschland en Amerika duidelijke pogingen om 't beleedigd rechtsgevoel te sussen door het zalvend zegenen van Engelsche beschaving.
Met die beschaving moge het zijn als het wil, zeker is het dat deze oorlog velen onzer het geloof ontneemt in wat zij niet kunnen missen. Droombeelden van vooruitgang der menschelijke beschaving, Engeland trapt ze in; de toekomst wordt zoo benauwend. Wij moeten onze kinderen inprenten dat recht sterker is dan macht, en de overtuiging van dien waan is ons zelf ontzonken.