Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandkroniek.Op het Binnenhof. - Leerplicht. - De houding der uiterste linkerzijde. - Het Leerplicht-paard. - De politieke toestand. - 9 jaar van belofte tot daad. - Democratische stroomingen. - Volkshuisvesting en Volksgezondheid. - Juvenalis uitgebreid. - De Liberale Unie. - Grondwetsherziening in zicht. - Eentonig onrecht. - Een naspel der Vredesconferentie. - De wereldtentoonstelling. - Nederlandsche Nijverheid en Kunst. - Insulinde.DE vorige maand is op het Binnenhof tusschen de linkeren rechterzijde van ons parlement een hevige strijd gevoerd over het Leerplicht-ontwerp, door den minister Goeman Borgesius aan de Kamer voorgelegd en krachtig verdedigd. Er zijn door de rechterzijde heel wat frontaanvallen en omtrekkende bewegingen beproefd om de wet te doen vallen en van den uitslag was niemand zeker vóór de eindstemming. De kansen stonden over en weer zoo wat gelijk. Wel werd art. 1Ga naar voetnoot(1), dat het beginsel der wet inhoudt, aangenomen met 52 tegen 37 stemmen en mocht men daaruit opmaken, dat het meerendeel onzer volksvertegenwoordigers voor Leerplicht is, maar al spoedig bleek uit de parlementaire welsprekendheid van de woordvoerders der verschillende partijgroepen, dat het wel degelijk een strijd gold tusschen liberalen en clericalen en dat de laatsten in het algemeen tegen het ingrijpen van den staat in het huisgezin zijn. Dat de staat belang heeft bij goed ontwikkelde burgers zal wel niemand ontkennen. De strijd liep dan ook voornamelijk over de middelen ter bereiking van het doel. Vele al te klemmende bepalingen maakten het den meesten katholieken en antirevolutionairen onmogelijk met den minister mee te gaan. Gaf de wet dus voor hen te veel, voor de uiterste linkerzijde - het nog maar sinds kort in onze Kamer opgetreden sociaal-democratische groepje van 4 leden - gaf ze te weinig. Daardoor heeft men het zien gebeuren, dat de besliste tegenstanders versterkt werden door de socialisten, die tegen de wet hebben gestemd, omdat, volgens hun eigen zeggen, hun meest bescheiden eischen in het sociaal belang zijn afgewezen. Zij kozen de ledige dop, nu van het spreekwoordelijk te verkiezen halve ei in hun oogen nog geen achtste deel was overgebleven. Zij hebben echter niet kunnen beletten, dat de wet op den Leerplicht is aangenomen. Het geschiedde met 50 tegen 49 stemmen.Ga naar voetnoot(2) Dit is zeker op het kantje af, te meer als men bedenkt, dat het l00ste lid, graaf Schimmelpenninck, die stellig zou hebben tegengestemd, door een beenbreuk verhinderd was de zitting der Tweede Kamer bij te wonen. Deze omstandigheid heeft aanleiding gegeven tot de opmerking dat de aanneming der wet zou te danken zijn aan het wilde paard van den graaf. Het debat en de stemming over den Leerplicht werpen intusschen een helder licht op den stand der partijen in onze Tweede Kamer, waar de regeering over geen krachtige meerderheid beschikt. Zooals het Centrum terecht opmerkte: ‘Eén lid kan op een gegeven oogenblik den doorslag geven. Dit noopt de regeering rekening te houden met de bezwaren ook van enkelen. En haar wetsontwerpen ondergaan dientengevolge tal van wijzigingen, die het gemeenschappelijk overleg beter tot zijn recht doen komen. Bezwaar is, dat enkele afgevaardigden te ver kunnen gaan in het uitoefenen van hun toevallige macht. Maar hiertegenover staat weder, dat de Kamer, als geheel, geen groote kracht ontwikkelen kan, ja, tengevolge harer verbrokkeling, zelfs vrij zwak is, bij de regeering vergeleken. Beide partijen - de Regeering en de Kamer - hebben hunne zwakke zijde en daardoor zijn zij feitelijk gehouden elkander te ontzien. Onder deze omstandigheden is een practische politiek vanzelf aangewezen. Het “doode punt”, of wat daaraan nabij komt, dwingt tot onderhandeling, tot concessies. En de beginselen worden thans het best gediend, door een gematigdheid, die kleine overwinningen doet behalen, waar de groote voorhands buiten het bereik liggen.’ Om nog even tot de Wet zelve terug te keeren. Als ze door de Eerste Kamer wordt aangenomen, wat zeer waarschijnlijk is, zal de Nederlandsche jeugd voortaan zes jaren lager onderwijs moeten ontvangen. Behalve verschillende redenen tot verzuim, geldt ook als wettige reden veldarbeid. Gedurende enkele maanden van het jaar mag het kind onder toezicht van de gemeenteraden daarvoor van de school wegblijven. Het herhalingsonderwijs voor den tijd van 8 jaar werd niet verplichtend gesteld; het blijft dus vrij. Ook zijn de gemeenten nu bevoegd voeding en kleeding te verstrekken aan die kinderen, welke door armoede de school niet bezoeken. Dit alles ziet er niet afschrikwekkend uit. En als men zich nu herinnert, dat reeds in de troonrede van 1891 door den heer Tak van Poortvliet. toenmaals minister van Binnenlandsche Zaken, een regeling op den Leerplicht werd | |
[pagina 51]
| |
toegezegd, dan blijkt alweer dat er vele jaren in het staatkundig leven verloopen moeten, eer een wenschelijke maatregel, aanvankelijk door een kleine groep menschen voorgestaan, tot wet wordt. De vooruitstrevenden vinden in deze wet zeker slechts een klein gedeelte van hun wenschen bevredigd. Het voornaamste is echter, dat het beginsel in een wet is neergelegd en dat het nu maar ligt aan het toezicht op de uitvoering, berustend bij schoolopzieners en commissiën uit ouders, onderwijzers en andere gemeentenaren, of de Leerplicht ons lager onderwijs, toch de grondslag van alle verstandelijke ontwikkeling, ten goede zal komen. Moge de wet, nu zij er eenmaal is, in staat blijken, het peil der volksbeschaving in Nederland te kunnen verhoogen.
De politiek stuurt ten onzent meer en meer in democratische richting. Er is een streven merkbaar, dat wil geven een zoo groot mogelijke som van geluk aan alle menschen. Dit streven ziet in een degelijke ontwikkeling een grooten waarborg voor dat geluk. Dit streven is het ook, dat de regeering er toe gebracht heeft de Ongevallenwet tot een goed eind te brengen en wettelijke bepalingen betreffende Volkshuisvesting en regeling van het staatstoezicht op de Volksgezondheid aan de orde te stellen. We behoeven hier zeker niet in den breede uiteen te zetten, van welk groot belang het is, wanneer ons volk, goed gehuisvest is en fabrieken, werkplaatsen, alsmede zijn nederig tehuis, dat soms met zoo groote inspanning verkregen is, waarborgen bieden voor lichamelijk welzijn niet alleen, maar zoodanig zijn ingericht, dat het er met opgewektheid kan arbeiden. Als het waar is, dat alleen in een gezond lichaam een gezonde ziel kan wonen, dan moet ter bevordering van een frisschen volksgeest aan de oude spreuk van Juvenalis deze worden toegevoegd: Alleen in een gezond huis kan een gezond mensch wonen. Als een laatste bewijs, dat de politiek in democratische richting wordt gestuurd, moge het geruchtmakend manifest der Liberale Unie gelden, dat velen het schrikbeeld eener Grondwetsherziening voor oogen stelt. Het is nog maar 6 jaar geleden, dat minister Tak van Poortvliet viel, omdat zijn kieswet het kritieke Grondwetsartikel 80, dat ‘kenteekenen van maatschappelijken welstand’ eischt, zoo ver mogelijk uitrekte. Zijn tegenstander, Mr. S. van Houten, trad in zijn plaats, en aan hem dankt men de tegenwoordige kieswet. En nu reeds voldoet deze aan menigeen niet meer. Er is weer een roep om algemeen kiesrecht. De Liberale Unie heeft als haar meening uitgesproken, dat het kiesrecht niet langer afhankelijk moet zijn van het belastingbiljet en dat het daarom maar beter is om regelrecht op grondwetsherziening aan te sturen. Ten aanzien der mannen, verklaart het bestuur zich voor algemeen kiesrecht der meerderjarige ingezetenen, tevens Nederlanders - behoudens enkele, voornamelijk uit het strafrecht voortvloeiende uitsluitingen; ten aanzien der vrouwen voor vrijheid van den gewonen wetgever om het kiesrecht te kunnen verleenen. Er zijn er, die om deze, alleen in overweging gegeven hervorming de Uniemannen reeds indeelen bij de socialisten. Dat is overdreven; maar dat het gevolg er van zal zijn een hevige schommeling in de partijen, vooral als het belangrijke vraagstuk (eigenlijk al van zoo ouden datum) de verkiezingen van 1901 beheerscht, schijnt zeker. Onzekerder schijnt het slagen der poging. Menige lans zal nog in het politieke strijdperk gebroken moeten worden, menige zwaargeharnaste ridder uit den zadel gelicht, voor het volk vrij mag binnenstroomen. En dat is zeer natuurlijk. De ontwikkeling van een volk gaat nu eenmaal langzaam en geleidelijk.
't Was aanvankelijk mijn plan niet in deze kroniek weer over den oorlog te schrijven. De geschiedenis wordt wat eentonig, als een ander bekend verhaal van onrecht. Niet dan ook om nogmaals de verzekering te geven, dat de Nederlandsche stam aan het Noordzeestrand een groote sympathie blijft gevoelen en openbaren voor den geweldigen Kamp om Recht in Zuid-Afrika, niet om te melden, dat de geestdriftigen altijd blijven hopen op de eindelijke zegepraal der Republieken, de moedeloozen haar ondergang onvermijdelijk achten, de meesten, onzeker over den uitslag met afschuw staren op die vreeselijke menschenslachting, niet daarom brengen wij den oorlog ter sprake - maar om er even op te wijzen, dat ook in ons parlement Zuid-Afrika ter sprake is gekomen. Het ontwerp tot goedkeuring der Internationale Arbitrageovereenkomst kwam er in behandeling. Dat dit niet zonder protest zou gaan, was te voorzien. Er werd zelfs door een achttal leden een motie voorgesteld om de behandeling uit te stellen met het oog op den oorlog. Toch is het ontwerp in de beide Kamers goedgekeurd. De meesten vreesden blijkbaar met den minister De Beaufort buitenlandsche moeilijkheden. Ons volk wordt door een dergelijke vrees niet belemmerd in het uiten van zijn sympathie voor de Boeren en in het rond de waarheid zeggen aan de eerste schenders na '99 van het beginsel der Vredes-Conferentie.
Nu de Wereldtentoonstelling reeds eenige dagen geopend is, komt het ons zeer gewenscht voor eens na te gaan op welke wijze Nederland aan de oevers van de Seine zal vertegenwoordigd zijn. Te oordeelen naar de lijst der inzenders komt ons land goed uit. Op onderwijsgebied (groep I) is heel wat ingezonden. We vinden o.a. vermeld de Landbouwschool te Wageningen, de Ambachtsschool en Industrieschool voor meisjes te Rotterdam, de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Haarlem, de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers te Amsterdam, het Nederlandsch Schoolmuseum en verder middelbare en lagere scholen, alsmede verscheidene particulieren waaronder ook prof. Sonnaville van Katwijk met zijn nieuw muzieksysteem. Groot-industrieelen als Stork en Co. te Hengeloo, Smit en Zn. te Kinderdijk, Van Marken te Delft, Bouvy te Dordt, Kempen en Zn. te Voorschoten, enz. zullen den naam der Nederlandsche fabrikanten hoog houden. Friesche zuivelproducten, Hollandsch bier en Hollandsche cacao, Deventer tapijten, Overijselsche linnen en katoenen stoffen, bloeiende tulpen en hyacinthen uit de omstreken van Haarlem en nog zoovele andere artikelen zullen hun plaats van herkomst weer eer aandoen. Minder de aandacht trekkend, maar niet minder belangrijk zeker, zijn de onder groep XVI ingezonden verhandelingen en geschriften van de heeren Dr. Schaepman, Mr. Kerdijk, Jhr. Smissaert e.a. over de bescherming van jeugdige arbeiders, loon en aandeel in de winst, veiligheid in de werkplaatsen, arbeiderswoningen, sociale wetgeving en armenzorg. De kunst is al bijzonder goed vertegenwoordigd, als ten minste de waarde in evenredigheid staat tot de veelheid. Ruim honderd schilders en schilderessen, teekenaars en beeldhouwers werden door de commissie aangenomen. Er hangt nu in het Palais des Beaux Arts o.a. werk van Apol, Blommers, De Bock. Bosch Reitz, Siebe Ten Cate, Du Chattel, Dankmeyer, Gabriël, Hart Nibbrig, Hoynck van Papendrecht, Jozef en Izaak Israels, De Josselin de Jong, Kever, Klinkenberg, Willy Martens, Neuhuys, Rink, Roelofs, mevr. Ronner, mej. Th. Schwartze, Weissenbruch, Willem en Jaap Maris, Toorop, Bauer, Jan Veth, Zilcken. Er is beeldhouwwerk van prof. Leenhoff. Texeira de Mathos en Bart van Hove, bouwkundige teekeningen o.a. van Berlage, Gosschalk en Verheul. Op kunstgebied mogen nog vermeld worden tapijten van Colenbrander uit de Amerfoortsche fabriek, Merckelbach met zijn artistiek bewerkte boekbanden, de vermaarde Hindelooperkamer, de fraaie meubels en versieringsvoorwerpen der bekende Roermondsche firma Cuypers & Co., het kunstaardewerk uit eenige plateelfabrieken met Rozenburg aan de spits, de artikelen van ‘Arts and Crafts’ te | |
[pagina 52]
| |
's-Gravenhage, het drijfwerk van den heer Zwollo te Amsterdam en de kerksieraden van den Utrechtschen goudsmid Jan Brom. In het bijzonder vestigen wij nog de aandacht op de koloniale tentoonstelling. Zeer veel is er uit onze Indiën bijeengebracht op het gebied der land- en volkenkunde, waaronder oude en nieuwe kunst en kunstnijverheid. Vooral zal elk bezoeker met bewondering opzien naar de reproductie van den Boeddhistischen Tjandi Sari en de fragmenten van den Boro Boedoer en de tempels van Prambanan op Java. De Nederlandsche regeering heeft er wel aan gedaan zich het lot der prachtige overblijfselen van Hindoetempels in Indië aan te trekken en de oogen der beschaafde wereld te richten op die bewonderenswaardige oude bouwkunst. Mogen deze afgietsels, door de zorg van den heer E. von Saher, directeur der School voor Kunstnijverheid te Haarlem, vervaardigd, de menschen van tijd en geld, die niet weten welke keuze voor een zomerreis zij in de volgende jaren moeten doen, er eens aan herinneren, welk een verrukkelijke reis er te doen is naar ‘het prachtig rijk van Insulinde, dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd.’ C. v. Son. |
|