oerkracht toont dat stoere boerenvolk; welk een klassieke grootheid zit er in dat gezonde ras. Voor geen pen kan dit onderwerp te laag zijn.
Misschien spreken we te vroeg. Wie weet, wat er werkt in de harten en hoofden onzer letterkundige voormannen.
De groote menigte doet het intusschen met het overvloedige nieuws en oud-nieuws der onvermoeide dagbladpers en het steeds stijgend aantal brochures en tijdschrift-artikelen. Er zijn heel wat lezers, die niets overslaan van den alles en allen beheerschenden oorlog, die hem bijhouden als een sensatie-roman. Dezen zijn zeker weinig doordrongen van de hooge beteekenis, die de bloedige krijg heeft voor de ontwikkelingsgeschiedenis van een vrij Zuid-Afrika.
Allen, die zich geroepen voelen, het publiek voor te lichten mogen wel bedenken, dat de kwade hartstochten der groote menigte zeer gemakkelijk op te wekken zijn en rassenhaat dikwijls het gevolg is van een al te chauvinistisch optreden der geestdriftigen.
Engelschen, die, op bevel, tegen een ons stamverwant volk strijden, behoeven niet noodwendig schurken te zijn. Een natie, even goed als ieder mensch, kan voor een oogenblik verblind zijn, maar verliest daarom nog niet het recht op de erkenning zijner deugden. Niet allen mogen verantwoordelijk gesteld worden voor de misdaad van enkele machtigen, niet al wat Engelsch is in den ban gedaan.
Het is zoo uiterst moeilijk met wiskunstige zekerheid en kalme rechtvaardigheid menschen en volken de eer of oneer te geven in de juiste maat, die ze toekomt.
Misschien kan dat alleen de wijsgeer, die zich door geen opwinding laat vermeesteren of de dichter, die alles op en van een hooger plan ziet.
De oorlog beheerscht alles en allen.
In Den Haag kan men spoedig door een Joubert-, Kock- en Reitzstraat, een Steyn- en Paul Krugerlaan wandelen. En door de straten van Utrecht gaande, kan U plotseling het bekende ‘Kent gij dat Volk?’ van den torentrans tegenklinken.
Zulke dingen teekenen de stemming hier te lande. Maar meer nog doet dit de roep om Weerbaarheid. De strijd in Zuid-Afrika bewijst, dat falen moet, wie zijn berekening van den uitslag heeft gebouwd op ‘rekenkunstige verhoudingen’. De getal-minderheid dwingt in deze zaak zooveel eerbied af, dat velen van ons het niet meer voor onmogelijk houden ook ons kleine volk weerbaar te maken.
Er is een tijd geweest, dan 19 Noordhollandsche boeren op den Spaarndammerdijk 150 Spaansche ruiters versloegen tot den laatsten man.
Dat zulk een tijd ooit zou terugkeeren, wie gelooft het, maar het ras leeft nog, al is het niet binnen onze grenzen. En de hoop herleeft hier, dat Nederland weer kan worden opgeheven uit den staat van verval, dat het in ieder geval weerbaar kan gemaakt worden.
Er zijn over dat onderwerp heel wat artikelen en ingezonden stukken in de bladen verschenen, waarin verschillende onderdeelen van het vraagstuk als de volksgeest, de physiek, de oefening, de discipline, de mobilisatie, de ligging en grootte van ons land en het gehalte der mogelijke tegenstanders werden besproken.
Een teeken des tijds mag het zeker genoemd worden, dat in Januari te Utrecht een nieuwe vereeniging is gesticht onder den naam Volksweerbaarheid, die reeds verscheidene plaatselijke afdeelingen telt. Het hoofdbestuur bestaat uit den Utrechtschen hoogleeraar Dr. G. Kalff, voorzitter, den oud-minister van oorlog A.L.W. Seyffardt, secretaris en Mr. C.J. Pekelharing, penningmeester.
De Vereeniging heeft in een klein geschrift haar doel uiteengezet. Eerlijk wordt er in erkend, dat het Nederlandsche volk ten opzichte van zijn weerbaarheid geen krachtig zelfbewust volk is te noemen. De twijfel, zoo menigwerf uitgesproken, aan de mogelijkheid om ons met vrucht te verdedigen, de kleinmoedigheid van zoovelen, zijn een gevolg van onze betrekkelijke weerloosheid, van de verslapping van ons volkskarakter. Het grootste gedeelte der mannelijke bevolking is buiten staat, als zijnde geheel ongeoefend, om het vaderland te verdedigen als 't noodig mocht worden.
Het doel der vereeniging Volksweerbaarheid is, te trachten dien voor ons Nederlanders onwaardigen toestand te doen ophouden, en in het geheele land een beweging in het leven te roepen, die leidt tot handelen, tot vrijwillig oefenen van alle lichamelijk geschikten in al wat noodig is voor hen, die, als 't gevaar dreigt, niet werkeloos mogen blijven. Op hen allen toch, Nederlanders, rust de plicht om aan 's lands verdediging persoonlijk en krachtdadig mede te werken.
Als middelen om dat doel te bereiken noemt zij het bevorderen van lichaams- en schietoefeningen, het opwekken tot algemeene deelneming aan vrijwillige oefeningen in den wapenhandel, het uitgeven van geschriften en het houden van openbare bijeenkomsten.
De wensch wordt uitgesproken, dat geen enkel dorp in Nederland zonder schietbaan moge zijn.
Een Tweede Kamer-lid meende zelfs, dat er nu reeds ‘scherpschutters gevonden worden, die, achter onze dijken geposteerd, een overweldiger even warm zouden ontvangen als de mannen van oom Paul en oom Piet’. Een militair deed in de pers de vraag of het niet wenschelijk en mogelijk zou zijn, dat het schijfschieten als verplicht leervak op hoogere burgerscholen, gymnasia en inrichtingen voor M.U.L. onderwijs werd ingevoerd.
Of de gewekte geestdrift niet zal verdooven, als de onmiddellijke aanleiding tot het verleden zal behooren, moge de toekomst leeren. Elke poging tot verheffing van het Nederlandsche volk verdient waardeering.
Maar het is er verre van, dat wij ons zouden verblijden over de noodzakelijkheid der middelen die daarvoor noodig worden geacht. Waar blijft het mooie beginsel der Vredesconferentie, als nog altijd de strijdmacht en strijdkracht der natiën wordt verhoogd onder de treurige leus: Wie den vrede wil, bereide zich ten oorlog.
Een heel enkele stem heeft zich verzet tegen dat geroep van ‘Te Wapen!’ In het Sociaal Weekblad sprak de heer D.A. van Eck zijn overtuiging uit, dat thans noodig is een volk, dat den moed bezit te breken met een gewoonte om een aanzienlijk deel van zijn levenskrachten en geldmiddelen op te offeren aan de verdelgingskunst; dat tegenover den oorlogsmoed van weleer plaatst zijn zedelijken moed om niet meer te willen verdedigen zijn bestaan met geweld en moordtuigen, ten volle overtuigd, dat de eerbied, die in een omgeving van beschaafde Staten, een arbeidzaam en rechtvaardig volk afdwingt van zijn naburen, meer waarborgen schenkt voor het behoud van zijn onafhankelijkheid, dan het bezit van een groote vaardigheid in het dooden van menschen.
Het laatste gedeelte der bewering wordt zeer zeker nu reeds door de feiten gelogenstraft, want Engeland zou reeds lang baas zijn in Zuid-Afrika, als de beide republieken op den eerbied van John Bull voor een ongewapenden tegenstander hadden gerekend.
En toch spreekt uit de eenzame woorden van den heer v. E. een beginsel, dat hooger staat dan overwegingen die ons naar de wapenen doen grijpen; een waar christen kan dit niet ontkennen.
De oorlog doet overal zijn invloed gelden. Zooals we hier boven zagen ten gunste van ons ontwaakt nationaal- en menschbewustzijn. Maar ook de nadeelige gevolgen blijven in Nederland niet uit.
Tegen het inzamelen van gelden voor Transvaal - het buitenland doet zelden te vergeefs een beroep op den weldadigheidszin van ons volk - hebben zich langzamerhand vele stemmen verheven. Niet alleen heeft men gevreesd, dat de armenzorg, die 's winters onze volle aandacht vraagt, er onder lijden zou, maar men heeft gewezen op de onmiddellijke slachtoffers van den oorlog, op de diamantwerkers te