Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandkroniek.Een beschaamde voorspelling. - Het A.N.V. en de regeering. - Woorden en daden. - Ned. Zuid-Afr. Vereeniging. - Emigratie. - Op voor Transvaal. - Versnippering. - Albert Verwey en Willem van Zuylen. - Braakensiek. - Oude en Nieuwe jaar. - Dr. Coster-fonds. - Naar de twintigste eeuw.'t ZAL zoo wat anderhalf jaar geleden zijn, dat mij op een vergadering, waar ik propaganda maakte voor het A.N.V., door een zeer ontwikkeld man in minder kiesche beeldspraak werd toegevoegd: ‘Och, waarom zou ik lid worden, 't is toch een doodgeboren kindje’. Ook in persoonlijke gesprekken - een der krachtigste middelen om in het belang der goede zaak werkzaam te zijn - werd het mij meermalen duidelijk, dat er hier en daar nog maar al te veel twijfel heerscht aan het goed recht van bestaan van het Verbond, misverstand omtrent doel en belang en een niet-weten van het wijd-strekkende nut, dat er van uitgaat. Intusschen de twijfel is beschaamd geworden. De krachtige oproep van het Dordtsche Congres uitgegaan, heeft weerklank gevonden bij velen en het aantal dergenen, die dienst nemen in de gelederen van het Verbond, neemt dagelijks toe. Men begint vertrouwen te krijgen in de aanvoerders, men voelt in hun woorden en geschriften het geloof herleven aan een krachtigen Hollandschen stam. De vermeerdering van het aantal afdeelingen houdt met het ontwaken van ons stambewustzijn gelijken tred. En zelfs in regeeringskringen wekt het kindje, dat zich in zoo korten tijd uit de windselen tot een jong krachtig leven heeft weten te ontwikkelen, groote belangstelling. In de Memorie van antwoord op de Begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1900, heeft men kunnen lezen, dat de pogingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond tot bevordering van het gebruik der Nederlandsche Taal in Indië, door de regeering zonder twijfel met sympathie zullen worden bejegend. De vraag in hoever het wenschelijk is bij voorkeur de Nederlandsche taal te bezigen voor de ambtelijke gedachtenwisseling tusschen Europeanen en inlanders, zal de minister onder de aandacht der regeering brengen.
* * *
Het behoeft nauwlijks gezegd, dat de heldhaftige strijd door onze wakkere stamverwanten in Zuid-Afrika gestreden, er niet weinig toe bijdraagt om de noodzakelijkheid van één bond tusschen alle broeders en zusters van één taal helder in het licht te stellen. We voelen hier in Holland in het meeleven met dien onafhankelijkheidskrijg iets weggaan van den Jan-Salie-geest, die ons heeft weggewischt uit de rij der volken van beteekenis, iets herleven van dat Jan-Courage-karakter, dat eens ons volk heeft groot gemaakt. En er is een zekere trots in ons over de kranige houding der vrome boeren, over dat ‘volk vol heldenmoed’, dat nu weer offert ‘goed en bloed voor vrijheid en voor recht’ en dat zoo levendig herinnert aan ons kloek voorgeslacht van voor drie eeuwen. Laat het u niet verwonderen, lezer, dat ook deze Maandkroniek voor een groot deel gewijd is aan wat de heele wereld met spanning gadeslaat. Nederland blijft met woord | |
[pagina 7]
| |
en daad het goed recht der Boeren verdedigen en opzettelijk wanbegrip of valsche voorlichting bestrijden. Met woord en daad. De Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereeniging, die vroeger alleen te Amsterdam zetelde, heeft de noodzakelijkheid gevoeld eener betere organisatie en afdeelingen in het leven geroepen, zoodat deze Vereeniging nu meer over het geheele land haar werkkring heeft uitgebreid. Verder werd door den heer Kamerlingh Onnes het denkbeeld der emigratie opgeworpen. Hij stelt zich voor, om, als de oorlog geëindigd is, land in de beide Zuid-Afrikaansche Republieken aan te koopen en er boeren van hier heen te zenden, ten einde op die manier het Nederlandsch Element tegenover het Engelsche te versterken. Wel deed de Standaard een waarschuwend woord hooren, o.a. wijzende op een vroegere poging, die totaal mislukte, maar de heeren Kamerlingh Onnes c.s. hebben zich daardoor niet laten ontmoedigen. En in de bladen verscheen een advertentie, waarin aandeelen worden aangeboden tot een bedrag van 4 millioen, als bedrijfskapitaal eener Nederlandsche Emigratie-Maatschappij voor Transvaal en Oranje Vrijstaat. De leuzen, waaronder deze maatschappij zich aanbeveelt, Ik zal handhaven en Eendragt maakt magt, vormend het randschrift om de in een zegel vereenigde wapens der beide republieken en Nederland, wijzen op een wil, die tot daad worden kan. Ook alweer te Amsterdam wierp zich de heer Noels van Wageningen op met even goede voornemens, terwijl hij gedurende den oorloog geregeld een blaadje doet verschijnen, getiteld ‘Op voor Transvaal’. Eén bedenking rijst bij al die pogingen om de Boeren, zooals de laatste ijveraar het noemt ‘daadwerkelijken steun’ te verleenen en tevens tot uitbreiding en versterking van den Nederlandschen Stam werkzaam te zijn. Laten wij, Nederlanders, bij al onze prijzenswaardige sympathie, niet vervallen in de taktische fout der Engelsche legeraanvoerders door onze krachten te versnipperen, waar éénheid van handelen en aansluiting van alle krachten, in den geest van het A.N.V., een waarborg moet zijn voor het bereiken van een doel. * * * Er wordt geestdrift gewekt met woord en daad. Ja, maar ook door de kunst. Albert Verwey heeft in het Tweemaandelijks Tijdschrift een sonnet gewijd aan ‘De Stam van 't Volk’ Deze ..... doet nu zijn blaadren ruischen
En vreugd voor 't minst is 't ritselen all' te saam;
Te lang in stilt hing elk voor zich alleen.
Ook bij deze hoogen ‘trilt verwantschap in 't bloed’ dus, en dat is immers de bedoeling van het A.N.V. In deze weinige dichtregelen wordt ons streven verrassend beknopt geboekt. 't Klinkt wel wat potsierlijk om na Verwey, Willem van Zuylen te noemen, maar zijn optreden in het sensatie-drama ‘Om 't goud van Transvaal’ mag hier toch niet onvermeld blijven. Men mag van oordeel zijn, dat de Boeren meer dan de kunst gediend worden door de opvoering van dergelijk gelegenheids-tooneelwerk, maar erken ten minste, dat het een uitermate geestdrift-wekkend schouwspel is voor de breede schare, mevrouw Alida Tartaud-Klein als Martha Bezuidenhout met de vierkleur in de hand het Transvaalsch Volkslied te hooren zingen bij het afscheid der mannen aan het spoorwegstation. Niet minder de voortreffelijke type te zien, die Van Zuylen van ‘Oom Paul’ gemaakt heeft. Hij is wel onze Hollandsche acteur in staat om ‘de grootheid diens Eenvoudigen, die door de grootste staatslieden als een gelijke is erkend’ uit te beelden. Het is hier de plaats om ook den immer frisschen teekenaar Braakensiek te noemen, die dikwijls zulk een helderzienden voorspellenden geest blijkt te bezitten. Hij moge dan geen carricaturist zijn, de gedachte is bijna altijd kernachtig. Wat was dat niet een kranig antwoord aan de Engelsche voorspelling: ‘Paul Kruger als “Boernaparte” naar een verbanningsoord gebracht op een Engelsch schip’, toen hij Chamberlain teekende ook als Napoleon te paard, maar door mist en modder met het treurig overschot van staf en leger den aftocht blazend. Met Kerstmis was het een enkele boer in den nacht, wakend als de herders in de velden van Efrata, niet bij zijn kudden, maar bij zijn kanonnen en oorlogstenten, het geweer gereed tot verdediging of alarm. Als onderschrift het simpele: ‘Vrede op Aarde!’ De uitdrukking van dat gebaarde boerengelaat, waarvan de sombere oogen de duisternis schijnen te willen doorboren om den vijand te speuren, blijft bij. Met Nieuwjaar gaf Braakensiek John Bull zittend in een leunstoel, met doeken omwonden en een pleister op zijn schedel. Hij was omringd door de mogendheden, die hem met leedvermaak kwamen gelukwenschen: ‘Many happy returns of the day’ (Nog veel zulke dagen). Vooral dat idee om den Sultan een paar krukken te laten aandragen, was kostelijk. * * * Juist op die feestdagen, zooals Kerstmis, Oude- en Nieuwejaar, waarop de heele wereld door één gedachte wordt beziggehouden, zijn we nog vatbaarder voor den ernst der tijden en gebeurtenissen, die zoo lijnrecht in strijd zijn met de edeler gevoelens, die dan boven alle daaglijksche bezigheden onze overdenking vragen. Op een oudejaarsdag maakt niet alleen de handelsman zijn balans op, maar ieder mensch voor zich overpeinst of het afgeloopen jaar hem heeft gebracht, wat hij er van verwachtte, of hij tevreden kon zijn over zich zelf en zijn lot, of het credit opweegt tegen het debet.Ga naar voetnoot(*) Wat stemde het niet weemoedig in de lijst der bekende dooden van 1899 ditmaal de namen te lezen van Generaal Kock, C.G. de Jonge en Dr. Coster. Wat stemt het daarnaast weer verheffend te zien, hoe de heldendood van den laatsten b.v. het gemeenschaps-gevoel wakker roept. Zijn nagedachtenis toch zal geëerd worden niet alleen door het plaatsen van een gedenkteeken in de Leidsche Hoogeschool, maar ook willen zijn vrienden onder zijn naam een fonds stichten tot bevordering van de studie van Afrikaanders aan de universiteit, waar Coster zelf zulk een deugdelijke opleiding heeft genoten, welk fonds ‘duurzaam zal toonen, hoe Nederland mede zijn krachten wil inspannen tot verheffing van het Hollandsch element in Zuid-Afrika, tot bereiking van het einddoel: het nieuwe machtige Hollandsche rijk. * * * Ja, wel zijn onze gedachten in die dagen, meer nog dan anders gegaan naar onze broeders in Zuid-Afrika. Goddank is de nuchtere beschouwing der dingen nog niet zoo algemeen, dat we bij een jaarwisseling niet behoefte zouden gevoelen om elkaar het beste toe te wenschen. Wij ruimen de mijlpalen, die de tijdrekening zet nog niet op en willen uit de aanhankelijkheid van vrienden en verwanten van verre en nabij nog wel wat kracht putten om met moed een nieuw tijdperk in te gaan. Wat deed het goed bij de persoonlijke wenschen, die ons werden gedaan, ook de hoop te hooren uitspreken, dat 1900 aan de Boeren de zege en de onafhankelijkheid moge brengen. Zoo iets, of het onze eigen zaak gold. En dat is het ook. Want waar het Algemeen Nederlandsch Verbond verzamelen blaast voor de handhaving en verbreiding van de Nederlandsche Taal en de behartiging der belangen van den Nederlandschen Stam, daar is het van het hoogste gewicht voor ons te weten, dat daar in het zwarte werelddeel een opkomend Hollandsch volk leeft en strijdt, dat ons ideaal van een Groot-Nederland zal helpen verwezenlijken. Laat ons dan ‘vaardig en bereid tot werken, dienen, kampen’ vol moed den weg opgaan naar de twintigste eeuw. Dubbeldam, bij Dordrecht. C. van Son. |
|