Nationale Bank in België.
Het Nationaal Vlaamsch Verbond zond aan de Kamer het volgende verzoekschrift:
Aan de Heeren Voorzitter en Leden der Kamer van Volksvertegenwoordigers, te Brussel.
Hooggeachte Heeren,
Bij vertoogschrift van 8 Juni 1899 hadden wij de eer Ued. te verzoeken het wetsontwerp tot verlenging van den duur der Nationale Bank en tot wijziging der wetten van 5 en 10 Mei 1850 en 20 Mei 1872 niet te stemmen dan na er de volgende wijzigingen aan toegebracht te hebben.
A. Artikel 1 te doen luiden als hieronder.
‘Artikel 1 der wet van 5 Mei 1850 is gewijzigd als volgt: Onder de benaming Nationale Bank van België - Banque Nationale de Belgique wordt eene bank ingesteld. Haar zetel is gevestigd te Brussel.’
B. Bij artikel 6 deze zegelen te voegen:
‘De statuten der Bank moeten in de Vlaamsche en in de Fransche taal opgesteld worden, de twee teksten tegenover elkander. Beide teksten zullen even rechtsgeldig zijn.’
C. Artikel 7 aan te vullen in dezer voege:
‘De samengevoegde wetten van 5 Mei 1850 en 20 Mei 1872 zullen herdrukt worden, en in de Vlaamsche en in de Fransche taal, verschijnen in den Moniteur, met de wijzigingen welke uit de tegenwoordige wet voortspruiten.’
D. De twee volgende nieuwe artikelen in de wet te lasschen:
Artikel 4bis. - Art. 12 der wet van 5 Mei 1850 wordt aangevuld als volgt: gansch de tekst der bankbriefjes zal in de Vlaamsche en in de Fransche taal gesteld worden, de twee teksten tegenover elkander. De huidige bankbriefjes zullen ingetrokken worden en vervangen uiterlijk den 1n Januari 1900.
Artikel 6bis. - De Nationale Bank, evenals hare agenten en hunne onderhoorigen, zullen zich moeten schikken naar de bepalingen der wet van 22 Mei 1878 op het gebruik der Vlaamsche taal in bestuurszaken. wat de briefwisseling betreft alsmede voor alle berichten, bekendmakingen, aankondigingen, mededeelingen, opschriften op en in de gebouwen, aandeelen, enz.
Van alle beambten in de Vlaamsche gewesten, met inbegrip van het arrondissement Brussel, voortaan aan te stellen, zal eene behoorlijke kennis der Vlaamsche taal geëischt worden.’
In het verslag door den Heer Delbeke opgesteld namens de middenafdeeling die het wetsontwerp onderzocht, lezen wij met genoegen aangaande onze vragen: ‘Les raisons sur lesquelles elles (les pétitions) se fondent ne sont pas contestables. La Banque, pour être nationale, doit respecter les droits des deux races formant la nation belge.’
Welnu, tot heden toe werden die rechten door de Nationale Bank, vooral te Brussel, geenszins geëerbiedigd, wat de kens harer beambten, de opschriften op en in hare gebouwen en kantoren en de briefwisseling met besturen en hijzondere personen betreft, en slechts in zeer geringe mate wat de berichten, kennisgevingen of bekendmakingen aangaat.
Betrekkelijk onze vraag nopens de opschriften op alle brankbriefjes, zegt het verslag ook terecht, na onze klacht zeer gegrond genoemd te hebben: ‘Il y a lien d'assurer, sur notre circulation fiduciaire, l'égalité complète et absolue des deux langues qui se partagent le pays, et sons distinction de coupures.’
Aangaande den naam der Bank, oordeelt de verslaggever dat het volstaat, om ons voldoening te geven, den den Vlaamschen tekst van art. 1 te doen luiden als volgt: ‘Onder de benaming: Nationale Bank van België wordt eene bank ingesteld.’ Het zij zoo: als het maar goed verstaan wordt dat: Banque Nationale de Belgique niet de eenige ambtelijke naam der instelling is.
Wat de afkoudiging der statuten van de Bank in beide talen betreft, met gelijke geldigheid der twee teksten, alsmede de herafkondiging der wetten van 3 Mei 1850 en 20 Mei 1872, drukt het verslag de meening uit, dat het aldus moet geschieden, gezien de jongste taalwet, de zoogenaamde gelijkheidswet, het taalgebruik op wetgevend gebied regelende. Voorsichtigheidshalve ware het, onzes inziens, echter, raadzaam desaangaande eene uitdrukkelijke verklaring van de Regeering uit te lokken.
Met spijt zagen wij dat meergemeld verslag het wijzigen, in taalopzicht, van den tekst der bankbriefjes wil overlaten aan de Regeering, evenals het regelen van het taalgebruik voor de betrekkingen der Bank met het publiek en de besturen in het Vlaamsche gedeelte des Rijks.
Uit eene lange ondervinding wetende wat ons te wachten staat van de bestuurlijke willekeur waaraan wij zouden overgeleverd blijven, dringen wij, integendeel uitdrukkelijk aan opdat gij, Hooggeachte Heeren, het wetsvoorstel zoudt wijzigen zooals hierboven onder art 4bis en 6bis aangeduid staat.
Wat dit laatste betreft, namelijk de verplichting van de Bank en hare agenten, zich naar de wet van 22 Mei 1878 op het gebruik der Vlaamsche taal in bestuurszaken te schikken, uw voorstel daaromtrent heeft des te meer kans door al de leden der Kamer aangenomen te worden, daar de Regeering op de vraag haar desaangaande door de middenafdeeling gesteld, geantwoord heeft in dezer voege:
‘Le Gouvernement n'a pas d'observations à faire quant à l'insertion de la disposition proposée’ (zie verslag: Documents Parlementaires 1898-1899, bladzijde 404. 2e kolom, Xe question).
Het inlasschen in de wet van de voorgestelde en door de Regeering goedgekeurde bepaling zal alleen bij machte zijn om ons taalrecht te doen eerbiedigen, wat de briefwisseling aangaat, welke tot heden uitsluitend in het Fransch gevoerd wordt, alsmede de bijeenroepingen der algemeene vergaderingen der aandeelhouders, de afkondiging van den toestand der bank, en de bekendmakingen met het oog op het uitbetalen der kroosbriefjes van allerhande obligatiën, den tekst der aandeelen, de opschriften op en in de gebouwen en kantoren, enz., zoowel als wat de enkele formulen betreft in het verslag opgesomd (Documents parlementaires 1898-1899, bladzijde 405, eerste kolom) en waarvan de Vlaamsche tekst nooit of bijna nooit in het arrondissement Brussel te zien was.
Hopende, Hooggeachte Heeren, dat gij door het inwilligen onzer vraag, voor goed zult willen een einde maken aan de willekeur waarvan het Vlaamsche volk op het besproken gebied het slachtoffer is, bieden wij UEd. de betuiging ouzer eerbiedige gevoelens aan.
Namens het Bestuur:
De waarn. Schrijver,
F. Reinhard.