November 1899.
Nederlandsche Hoogeschool.
Studentencongres.
Als men zelf weet wat vruchten congressen in 't algemeen voortbrengen, dan zal men wellicht verbaasd opzien, zoo ik hier spreek van een welgeslaagd.
De Vlaamschgezinde studenten der Belgische Hoogescholen hebben te Gent, tijdens de verlofdagen van Allerheiligen goed werk verricht: een beteekenisvolle betooging ingericht tot bekoming eener Nederlandsche Hoogeschool.
In menige herinnering zal dit congres nog lang blijven hangen, als een blijk van heropbeuring van een doodgewaand volk.
Woensdag, 1 Nov., werd in de ruime Zaal der Notarissen het Studentencongres geopend, hetwelk de studenten beloofd hadden te zullen houden op het laatste Nederlandsch congres.
Het voorzitterschap werd door de heeren Claeys en Oscar Dumon waargenomen.
Een honderdtal studenten van Gent, Leuven, Brussel en Antwerpen verdrongen zich in de schoone zaal. Daarenboven bemerkten we onder de aanwezigen verscheidene hoogleeraren der Gentsche Hoogeschool: Prof. Paul Fredericq, prof. J. Mac Leod, prof. Dr. Boucqué, prof. J. Obrie, alsook de heeren T'Sjoen, Dr. Aug. Vermeylen, De Swarte, Emiel De Veen, van Brussel, en meer anderen.
Na eenige verwelkomende woorden door een der voorzitters van het inrichtingscomiteit uitgesproken, werden achtereenvolgens de volgende punten behandeld: 1o H. Balieus (Gent) Nut en doel eener Hoogeschool; noodzakelijkheid der inrichting eener Nederlandsche Universiteit.
2o G. Lefevre (Gent). Nut en doel eener Vlaamsche Hoogeschool.
3o C. De Bruyker (Gent). Onze taalwetten en de Vlaamsche Hoogeschool.
4o L. Dosfel (Leuven). Nut en mogelijkheid der vervlaamsching voor de faculteiten der Rechten en Wijsbegeerte.
5o J. Gevaerts (Leuven). Zelfde onderwerp voor de faculteiten der Geneeskunde.
Deze verhandelingen, die met veel aandacht werden aangehoord, oogstten luide en welverdiende toejuichingen in.
De heer Dosfel van Leuven, had zich nochtans eens vergist: niet wetende dat de Aardrijkskunde aan de Gentsche Hoogeschool in 't Fransch wordt gedoceerd op dit oogenblik in plaats van in het Nederlandsch, zooals de wet het voorschrijft, had hij gezegd, dat niets aan dien toestand voor dat vak te veranderen was. Hij werd daarop terechtgewezen door den heer Lefevre (Gent), die tot groot pleizier van de menigte, maar tevens tot schande van den professor en zijne aanhangers, aan de vergadering bekend maakte, dat de leeraar in een soort Koeterwaalsch zijne lessen, die niemand maar verstaan kon, was begonnen. Daarom verzochten de leerlingen hem maar liever in 't Fransch voort te gaan, hetgeen hij dan ook gretig deed en dit jaar nog doet.
De heer Jan Wannijn (Gent) stelde voor eene inschrijving te openen, ten einde aan dien leeraar het middel te verschaffen, bijzondere lessen in het Nederlandsch te nemen, om zich tot het vervullen van zijn plicht te bekwamen. Het voorstel verschafte veel pleizier.
De heer Fornier (Gent), meende, dat men veeleer aan den minister zou moeten vragen, dat deze professor zou gedwongen worden zich in het Nederlandsch voldoende te bekwamen, aangezien die taal als voertaal gebruikt werd en moet worden gebruikt.
Nooit of nergens werd er op een congres (en hier nog wel een studentencongres!), door menschen van uiteenloopende politieke overtuiging, kalmer en wetenschappelijker geredeneerd, het voor en tegen van gewichtige paedagogische vraagstukken rijpelijker besproken; zelden zag men meer eensgezindheid heerschen tusschen leden van verschillende opinie.
Prof. Mac Leod (Gent) treedt dan als spreker op, om op de uitgebreidheid van ons taalgebied vooral in Noord-Amerika en Zuid-Afrika te wijzen.
Hierna deelt spreker mee, dat hij sedert tien jaar, een vrijen Nederlandschen cursus over zijn vak geeft, in den beginne door 25 ten honderd der studenten gevolgd thans na tien jaar volharding, door 40 op de 45 ingeschreven studenten der faculteit. Hij besloot zijne rede met de aandacht te vestigen op de prachtige tentoonstelling van Nederlandsche wetenschappelijke werken (door den Nederlandschen Boekhandel van Antwerpen ingericht). ‘Ieder student,’ zegt hij, moet nu zelf het voorbeeld geven en zijn vak in 't Nederlandsch gaan bestudeeren. Niemand mag het Congres verlaten zonder een boek onder den arm.’ Deze toespraak door een man die de zaak con amore sedert lang verdedigt, bekwaam algemeenen bijval.
Na prof Mac Leod, neemt de voorzitter Dumon het woord om het een en ander te zeggen over: Grieven en de Vlaamsche hoogeschool.
Prof. Paul Fredericq brengt hulde aan den ernst en de degelijkheid waarmee de verhandelingen waren opgesteld. Schitterende getuigen voor dit congres zullen zij zijn en blijven wanneer ze in druk zullen verschenen zijn. Onze Nederlandsche beschaving, zegt hij verder, is veel te weinig bekend; buiten enkele uitzonderingen, zijn de studenten daar in 't geheel niet ingewijd. Hij stelde zich met zijn collega Mac Leod ter beschikking der Gentsche studenten, om een studiekring op te richten, waardoor men een ruimeren blik in de Nederlandsche tijdschriften, boeken, enz. zou krijgen en zoo doende die werken zou leeren kennen en waardeeren. Hij sloot zijne kleine redevoering met een welverdiende hulde te brengen aan dat kleine volkje in Zuid-Afrika, onze Nederlandsche stambroeders, die niet terugdeinzen als het er op aan komt hun recht te handhaven en te verdedigen. Hij stelde dan ook voor, eene omhaling te doen ten voordeele van het Transvaalfonds, voorstel welk met daverende toejuichingen werd aangenomen en ten uitvoer gebracht.
De studenten waren dien morgen zoo ernstig te