Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdXXVste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres.Al heeft misschien het XXVe Taal- en Letterkundig Congres, op 27e, 28e, 29e en 30e Augustus te Gent gehouden, niet veel vruchten afgeworpen op zuiver wetenschappelijk gebied, toch mogen wij, leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, ons in de werkzaamheden van dit jubelcongres ten zeerste verheugen, want nooit of nergens is de leefbaarheid van ons Verbond duidelijker bewezen geworden; nooit werd er, van wege menschen die in Nederland en Zuid-Afrika den hoogsten letterkundigen of maatschappelijken rang bekleeden, meer sympathie en toewijding voor bewezen, en nergens zag men meer eenheid heerschen onder leden van éénzelfden stam, al kwamen die leden uit Transvaal (zoo A. Smit), uit Java (zoo Raden Mas Pandji Sosro Kartono), of uit Noord-Amerika (zoo de heer Van Noppen). Het hier volgend beknopt verslag moge het bewijzen.
***
We zullen eerst de werkzaamheden van de afdeelingen bespreken, om daarna over te gaan tot de - zeer belangrijke - algemeene vergaderingen en met de feestelijkheden te sluiten. Eerste Afdeeling: Taal- en Letterkunde (Bestuur: Voorzitter, Prof. Dr. Jan te Winkel; Ondervoorzitters, Prof. Dr. Alberdingk-Thijm, Prof. Vercoullie en Dr. H. Claeys Pr.; Secretarissen, Mr. Prayon-van Zuylen en Dr. A. Beets). 1e Zitting: Maandag, 28 Oogst. - Na een verslag over de werkzaamheden dezer afdeeling op de vorige congressen, namens het regelend bestuur door den heer Van de Woestyne uitgebracht, waarin spreker o.a. aantoont wat nog te doen valt om de werkzaamheden dier congressen als volkomen afgehandeld te mogen beschouwen, spreekt Mev. Ypes-Speet (Amsterdam) in eene gekuischte taal over ‘de uitspraak van het Nederlandsch in verband met hygiëne’. Spreekster wijst er op dat eene verkeerde uitspraak voor de gezondheid der spreekorganen de slechtste gevolgen kan hebben, en draagt, om te toonen hoe men moet uitspreken, een ‘Sprookje’ van Pol de Mont op uitstekende wijze voor. Daarna komt Prof. Mr. Jul. Obrie (Gent) aan het woord, om over ‘de Nederlandsche tekst der Belgische wetten en regeeringsbesluiten’ te spreken. Hij bewijst hoe slecht die Nederlandsche teksten voor het meerendeel zijn, zoo in opzicht van taal als van gerechtelijke juistheid. Een levendige redewisseling ontstaat hierover tusschen de officiëele vertalers Brants en Hendrickx, die door den heer Prayon van Zuylen ondersteund worden, en de heeren Obrie en Meert, woordentwist die aanleiding geeft tot stemming over een voorstel door Prof. Obrie neergelegd, strekkende tot het nemen van maatregelen om bedoelde verkeerdheden in de Nederlandsche wetsteksten te voorkomen. Het voorstel wordt aangenomen. In de tweede Zitting (Dinsdag, 29 Augustus) treden een gansche reeks sprekers met hetzelfde onderwerp op; het zijn de heeren B.J.F. Varenhorst (Den Haag), H. Van Eyck (St. Nikolaas) Dr. E. De Neef (Mechelen) en andere wier onderwerpen tot dezen algemeenen titel kunnen herleid worden: ‘de uitspraak van het Nederlandsch.’ Nogal stormige discussies leiden de vergadering tot het aannemen van twee voorstellen: het eerste, een verzoeningsvoorstel van den heer De Smet (Brussel) dat nagenoeg luidt: ‘Iedereen zal zijn best doen het Nederlandsch zoo goed mogelijk te spreken en te doen spreken;’ het tweede van Dr. E. De Neef, zeggende: ‘Eene commissie van Noord- en Zuid-Nederlanders zal een eenige uitspraak voor Noord en Zuid vaststellen.’ Beide voorstellen worden aangenomen. De derde zitting (Woensdag, 30 Augustus) gaf weer aanleiding tot hevige woordenwisselingen. Ditmaal was het bastaardwoord aan de beurt, dat door de heeren Fr. Van den Weghe (Oostende) en P.N. Koolen (Den Haag) gehekeld, en door Dr. Jan Ten Brink (Leiden) eenigszins verdedigd werd. De vergadering komt tot het besluit dat men het moet verwijderen waar men kan; en de heer H. Meert (Gent) komt aan het woord en spreekt over ‘Taalpolitie’. Hij ook raakt de vraag van het bastaardwoord aan, en vreest ook, bij het zuiveren, overdrijving. Volgens hem is de ergste vijand: de verkeerde wijze van uitdrukking zoo in opzicht van stijl als van taal. De taal der Vlamingen wemelt van gallicismen en niet te rechtvaardigen uitdrukkingen. Spreker bewijst het door de eerste brochure de beste die onder zijne hand komt. - Er zijn menschen die niet gaarne hebben dat men hen op hunne gebreken wijst: de discussie die op de leerrijke rede van den heer Meert volgt toont het genoegzaam aan. De heer A.C. Van der Cruyssen (Antwerpen) handelt over ‘het aanleeren eener tweede taal in de lagere school’. Hij ontwikkelt het voorstel door den heer Max Rooses in '91 neergelegd, en komt ook tot het besluit dat een tweede taal, te vroeg aangeleerd, aanleiding geven kan tot storingen in de algemeene ontwikkeling van het kind. Nog spreekt de heer Fr. Van Veerdeghem (Luik) over ‘Middelnederlandsche versbouw’ eene uitstekende redevoering uit, en daarna sluit, na hulde en dank aan de vergadering, Dr. Te Winkel de werkzaamheden van de eerste afdeeling.
Tweede Afdeeling: Geschiedenis en Oudheidkunde. (Bestuur: Voorzitter, Prof. Block; Ondervoorzitters, Prof. Gallée, Prof. Heeres en Prof. De Ceuleneer; Secretarissen, Dr. J. Frederichs en J.C. Overvoorde). Vergadering van kalme menschen. Ook vordert het werk er rasser dan in de eerste afdeeling. Prof. Gallée (Utrecht), die in afwezigheid van den heer Block, het voorzitterschap waarneemt, spreekt over ‘het belang van de studie der plaatsnamen en de methode van onderzoek’, en meent dat langs die zijde veel verkeerds is gedaan geworden en dat men een algemeene onderzoeksmethode voor de uitleggingen der plaatsnamen moest aannemen. Hierop volgt eene bespreking waar de heeren De Potter, Max Rooses en W. De Vreese aan deelnemen, en die tot het aannemen van de volgende besluitselen aanleiding geeft: 1o Nauwkeurig onderzoek is noodzakelijk; 2o De Vlaamsche Academie zal zich zooveel mogelijk met dit onderzoek gelasten en het tot een goed einde brengen. De heer Alf. De Cock (Denderleeuw), de bekende folklorist, spreekt over ‘Vlaamsche sprookjesthemen en sprookjeselementen met het oog op hunne bekendheid en verwantschap in den vreemde’, een onderwerp dat hij con amore behandelt en dat algemeenen bijval, ook van den Voorzitter die op het hooge belang der volkskundige studiën wijst, onthaald wordt. Op de tweede zitting (Dinsdag 29 Aug.) komt eerst Dr. Corstens (Breda) voor eene verhandeling over Philips Willem, den zoon van Willem I en Anna van Buren, aan het woord. Voor historici zal het opstel van groot nut zijn. De heer R. Van de Casteele (Nieuwpoort) zegt een en ander over Fabels en Fabelleer. Na hem spreekt de heer De Potter (Gent) over de zorgeloosheid waarmede heel dikwijls gemeente- en kerkarchieven samengesteld zijn. Spreker stelt voor al de plaatselijke archieven in één groot staats- of provinciaal archief te vereenigen. Door de bisdommen zou een bevoegd man aangesteld worden om de nuttige stukken uit de kerkarchieven te verzamelen. Zoo zouden vele stukken bewaard blijven, die anders onvermijddelijk zullen verloren gaan. Een uiterst belangwekkende discussie tusschen de heeren Kerkhoff, Overvoorde, Willems en Sermon volgt hieruit, waarna de heer Overvoorde (Dordrecht) eenige bijzonderheden over het ‘Postwezen in het midden der 18e eeuw’ meêdeelt en de heer Vlietinck (Oostende) er op wijst hoe groot de invloed der 16e eeuwsche Zuid-Nederlandsche uitwijkelingen geweest is op den bloei van Noord-Nederland. De derde zitting (Woensdag, 30e Aug.) opent op eene redevoering van Dr. J. Frederichs (Oostende) over de nieuwe baan welke de historische aardrijkskunde ingeslagen heeft. Onze historische atlassen voldoen niet meer aan de behoeften van onzen tijd. Gelukkig is er verandering gekomen, tot groot voordeel van de studie der geschiedenis. Dr. Van der Linden (Antwerpen) meent dat, voor den slag bij Kortrijk, alleen aan het verhaal van Lodewijk van Velthem mag gehoor gegeven worden. Die meening wordt door Prof. De Ceuleneer gedeeld. Na Dr. Van der Linden spreekt Prof. Dr. Paul Fredericq over ‘prof. Pirenne's opvatting der vaderlandsche geschiedenis in de Middeleeuwen,’ naar aanleiding van dezes ‘Geschichte Belgiëns,’ Prof. Pirenne plaatst zich hoofdzakelijk op een ekonomisch terrein. Spreker maakt den grootsten lof van het besproken boek. De voorzitter sluit zich bij hem aan, al is hij het hier en daar met prof. Pirenne niet volkomen eens; hij geeft daarna het woord aan den heer Th. Morren (den Haag) die over Simon Stevin handelt en over dezen al te weinig gekenden geleerde een merkwaardig opstel voordraagt. Daar geen sprekers meer ingeschreven zijn, sluit de voorzitter de vergadering. Derde Afdeeling: Tooneel, Muziek en Boekhandel. (Bestuur: Voorzitter, Peter Benoit; ondervoorzitters, Huf van Buren en Prof. Dr. Mac Leod; secretarissen, Jul. Sabbe, J. Boucherij en Sipman.) Hier gaat het ook, op de eerste zitting (Maandag, 28 Aug.), na eene diepdoordachte rede van den heer G.D. Minnaert (Gent) over de zedelijke rol van het tooneel, nog al warm toe, naar aanleiding der redevoering van den heer Isidoor Albert (Gent) over ‘de nieuwere richting der Vlaamsche tooneelliteratuur en haren | |
[pagina 4]
| |
invloed’; een hevige woordenwisseling ontstaat over deze nogal duistere verhandeling tusschen de heeren Albert, De Meyere, Muller e.a. die het moeilijk eens worden. De heer Lejour (Brussel), spreekt over de stoffelijke belangen der tooneelkunstenaars. Hij raad hun aan eene pensioenkas te stichten die in hunne behoeften voldoen zou. Weer eene allesbehalve zachte discussie tusschen de heeren G. Delattin, Melis en H. Wannyn aangaande tooneelschrijvers en tooneelbestuurders; en hierop wordt de zitting gesloten. Tweede zitting (Dinsdag 29 Aug.), De heer Huf van Buren (Tiel), spreekt over ‘verbroedering op tooneelgebied van Noord- en Zuid-Nederland.’ Op dit gebied hebben we sedert '91 vooruitgang gemaakt: in Vlaanderen traden de beste Hollandsche artisten op; in Nederland zag men het Antwerpsche gezelschap optreden. Dit vindt spreker hoogst gelukkig, en, met hem na een korte gedachtenwisseling, de heeren Marcellus Emants, Wannyn en Lievevrouw. De heer Hendrickx drukt den wensch uit dat bij volgende Congressen, de tooneel- en zangfeesten zouden bestaan uit de opvoering door krachten van het land waarin het Congres plaats heeft, van werken door schrijvers en componisten van dit land voortgebracht. Daarna komt de heer Kesler (Brussel) aan het woord en wijst op het belang dat voordragen en zingen op onze beweging hebben kunnen. Wij moeten het zingen en het vertellen bij ons volk wakker houden: daartoe zijn liederenverzamelingen als die van ‘Willemsfonds’ en ‘Nut’ en die van de heeren Coers en Heynderyckx, naast de folkloristische uitgaven, van 't hoogste nut. ‘Het Volkslied’ is het onderwerp dat de heer Bultynck (Gent) behandelt en 'twelk er hem toe brengt voor te stellen dat eene commissie zou benoemd worden, met last om de beste middelen op te sporen, ten einde den Vlaamschen zang onder het volk te verspreiden, voorstel dat, na eene ernstige bespreking, aangenomen wordt. Op de derde zitting (Woensdag, 30 Aug.) spreekt prof. Dr. Mac Leod (Gent) eene uitstekende en boeiende rede, over ‘het verspreiden der Nederlandsche boeken’ uit. Spreker meent dat men een uitwijkingsbureel moest stichten om onze boeken ook buiten de grenzen der beide Nederlanden te verspreiden. De heer Fr. Van den Weghe (Oostende) heeft het over ‘de verspreiding van de Nederlandsche schoolboeken’, die hier in Vlaanderen meest door Fransche vervangen worden, daar men de goede Noord-Nederlandsche werken niet kent. Spreker raakt even de kwestie der prijsboeken aan, hetgeen eene belangrijke bespreking der vraag tusschen de heeren Mac Leod, Van Dantzig, 'T Sjoen, De Lille en mej. Adèle Steppé uitlokt. Hierna spreekt de heer E. 'T Sjoen over ‘volks- en schoolbibliotheken’ Ons volk leest tegenwoordig meer vertalingen van Fransche ‘draken’ dan oorspronkelijk Nederlandsche werken. Dit kunnen vooral de uitgevers, door het verspreiden van goede en goedkoope boeken verhelpen. Eene korte woordenwisseling ontstaat daarover, waarna de heer Karel Lybaert (Gent) handelt over ‘het afschaffen van de prijskampen van Rome’, eene vraag die aan de orde van den dag is, die nog geen bevredigende oplossing gekregen heeft. Spreker is van gevoelen dat het beter zijn zou het geld dat nu jaarlijks verteerd wordt aan de prijskampen van Rome, te besteden voor het aankoopen van kunstwerken in de driejaarlijksche tentoonstellingen. De heer J. Vuylsteke (Gent) vraagt waarom de Nederlandsche bibliographie niet meer in het Zuiden verspreid wordt, en waarom er geene bibliographie bestaat die de werken aangeeft èn van Noord-Nederlanders èn van Vlamingen Hierop verklaart de heer Smeding zich bereid om in die leemte te voorzien, waarna de zitting gesloten wordt.
***
Vooral de algemeene vergaderingen waren voor ons belangwekkend, want bijna uit al de gehouden redevoeringen bleek gehechtheid aan stam en taal, en aan 'tgeen stam en taal vereenigt en voor 't behoud er van strijdt: het Algemeen Nederlandsch Verbond. Reeds in de prachtige en humorvolle openingsrede van den doorluchtigen voorzitter Baron de Maere van Aertrycke, rede die heel de eerste zitting innam, en waarin spreker de geschiedenis der congressen op uitstekende wijze schetste, werd gewezen op het grootsche werk van ons Verbond, dat alles vermag om te bewaren wat ons het dierbaarst is. En, op de volgende zitting bleek dit ten volle uit de mededeeling van den consuul-generaal van Oranje-Vrijstaat, Dr. Hendrik Muller, die zegt dat we thans in Afrika omtrent 1000Ga naar voetnoot(1) leden tellen, en uit het uitgebreid verslag van Dr. Kiewiet de Jonge (Dordrecht), die tevens hulde bracht aan den vader van het A.N.V.: Hippoliet Meert, den onvermoeibaren voorvechter van de instelling, die thans niet minder dan 3600 leden telt, getal dat nog van dag tot dag aangroeitGa naar voetnoot(2). (Applaus.) Op deze zitting wordt nog het woord gevoerd door Dr. Kluyver (Leiden) die verslag uitbrengt over het groot Nederlandsch Woordenboek, en door den heer Max Rooses die wenscht dat een motie van sympathie voor de Zuid-Afrikaansche broeders zou aangenomen worden en protest aangeteekend tegen het wederrechtelijk optreden van Engeland. De Voorzitter kan zich met dit voorstel niet vereenigen omdat de Nederl Congressen staan buiten alle politiek en dat men zich met de motie op het gebied zou begeven van de internationale politiek. Hij wenscht bij niemand achter te staan in de betuiging van zijn warmste sympathie voor onze Zuidafr taalbroeders, maar een politieke motie ligt niet op den weg der Congressen, en, na lange bespreking waaraan Prof. Paul Frederieq en Adv. Pauwels deelnemen, wordt afgezien van een formeele motie daar het Congres dan toch door de gesproken woorden blijk gegeven heeft van zijn oprechte genegenheid voor het dappere volk van de Z.A.R. De vergadering hoort nog eene uitstekende en fijne rede van den heer Marcellus Emants (den Haag) over ‘Nationaliteit, en het Algemeen Nederlandsch Verbond.’ Wij moeten ons niet schamen Nederlanders te zijn: we hebben een eigen tooneel, een eigen letterkunde. En het volstaat niet lid te zijn van het A.N.V. we moeten ook trachten niet te worden ‘het hondje met een sjakotje op en een geweertje in zijn poot, dat toch door niemand voor een soldaat wordt aangezien;’ blijven we liever ‘de stekelige egel, dien elke muil, ook de vraatzuchtigste, wel gauw zal laten glippen’. De tweede zitting (Dinsdag, 29 Aug) bracht ons eene verrassing: een Javaansch prins, Raden Mas Pandji Sosro Kartono, met 30 andere Javaansche opperhoofden lid van ons Verbond, geeft ons in eene zeer zuivere taal eenige inlichtingen over den toestand onzer taal op Java. Deze voordracht boeide ten zeerste en werd op daverende toejuichingen onthaald. Wij hopen ze in ons eerstvolgend nummer te kunnen meêdeelen. De heer Kiewiet de Jonge wenscht het Congres geluk dat het voor 't eerst eene stem uit Java, en in zoo zuiver Nederlandsch, mocht hooren, en dit nogal ten voordeele van de Vereeniging die ons zoo nauw aan het harte ligt. Na hem vertelt de heer Bouchery (Antwerpen) ons hoe moeilijk de strijd was, dien de Flaminganten vóor dertig jaren streden; hij wijst er op, hoeveel we vooruitgegaan zijn, en hoezeer de studentenbeweging hier toe heeft bijgedragen. Nog komt Dr. H. Claeys, Pr. aan het woord, om ons er aan te herinneren dat in de jaren 40 en 41 reeds vergaderingen gehouden werden, die als voorloopers der Congressen mogen aangezien worden, feesten waaraan J.F. Willems, Serrure e.a. deelnamen, en die tot het eerste Taal- en Letterkundig Congres van 49 moesten leiden. Daarna brengt de heer Overvoorde (Dordrecht) verslag uit over den historischen atlas, en wordt de Bestendige Commissie der Congressen samengesteld uit de heeren Kiewiet de Jonge, Jan Ten Brink, Schaepman en Laurillard voor het Noorden; uit de heeren Obrie, Max Rooses en Paul Fredericq voor het Zuiden. Op de derde zitting (Woensdag 30 Aug.) spreekt Dr. H. Muller, Consul-generaal van den Oranje-Vrijstaat, over het Zuidafrikaansch Nederlandsch. Willen we Nederlandsche boeken in Zuid-Afrika verkoopen, dan zullen we er eerst voor zorgen dat elk Fransch woord er in vermeden zij. De toekomst onzer taal in Afrika hangt van de taalzuivering hier te lande en in Holland af. Het belang van schrijvers en uitgevers is: zuiver-Nederlandsche werken te leveren; dan zullen ze ook in Zuid-Afrika een ruimen verkoop vinden (Toe uichingen). En weer een nieuwe verassing: de heer Kiewiet de Jonge stelt aan de vergadering een jong Amerikaan voor, den heer Van Noppen uit New-York, lid van het A.N.V., die in het Engelsch eene prachtige metrische vertaling van Vondel's ‘Lucifer’ leverde, vertaling die thans in Amerika en in Engeland grooten opgang maakt, in zooverre dat het meesterstuk onzer letterkunde in die landen weldra meer populair zal zijn dan in ons eigen vaderland. De heer Van Noppen houdt, in zeer goed Nederlandsch, eene belangwekkende voordracht over onze taal in de Vereenigde Staten. Binnen kort wordt het Nederlandsch aan zes hoogescholen onderwezen; weldra opent ook de New-Yorksche universiteit een cursus in de Nederlandsche taal- en letterkunde en, daar, volgens den heer Van Noppen, de Amerikaansche universiteiten op elkander zeer naijverig zijn, zoo zal het Nederlandsch weldra Amerika door verspreid zijn (Daverend applaus). Een misverstand had de spreekbeurt van den heer Van Waesberghe (Gent), die gisteren over ‘de Vlaamsche hoogeschool’ moest handelen, tot heden doen verschuiven; de heer Van Waesberghe is echter heden verhinderd te spreken. In zijne plaats kondigt de heer Lefèvre aan, dat binnen kort een studentencongres over dit onderwerp zal handelen (applaus), en na eene kleine opmerking van den heer De Vos (Antwerpen), die meent dat de jongeren systematisch van het Congres verwijderd worden - hetgeen nu volstrekt niet waar is - komt de heer Dr. Nijhoff (Meersen) aan het woord, en houdt eene goed doordachte, alhoewel weerlegbare, redevoering over ‘Demokratie in verband met letterkunde’ De heer Fr. Van Cuyck (Antwerpen) meent dat de Nederlanders meer Nederlandschgezind moeten zijn. Wij ondergaan vreemde invloeden. Het besef van nationaal karakter moet ons redden. Daartoe moet in de eerste plaats de letterkunde helpen; doch, Nederlandsche boeken kosten gewoonlijk te veel, en dit zou men nu moeten verbeteren. Dr. Jan Ten Brink legt dien toestand uit; volgens hem is er te weinig debiet om den prijs der Nederlandsche werken te verlagen. Dit gevoelen deelt Frof. P. Fredericq; overigens, doet de heer Fabius opmerken, zijn er in Nederland van al de werken die eenigen opgang hebben gemaakt goedkoope volksuitgaven verschenen. Waarom richten de Vlamingen geen leesgezelschappen op? Dat zou hun toelaten zelfs dure boeken aan te koopen. (Goedkeuring). De eerw. heer Van Kerckhoff (Osch), leest een studie | |
[pagina 5]
| |
voor over wijlen den grooten Nederlandschen dichter en geleerde Dr. Joz. Alberdingk-Thijm, en na hem draagt Dr. J.M. Hoogvliet (Amsterdam) een geestdriftig gedicht voor ter eere van Koning Leopold, Koningin Wilhelmina, Paul Kruger, Oranje-Vrijstaat en Transvaal. De werkzaamheden van het Congres zijn afgeloopen. Alleen valt nog de stad te bepalen waar het aanstaande Congres zal gehouden worden: bij handgeklap wordt Nijmegen daartoe aangewezen. Op een woord van hulde door Dr. Jan Ten Brink aan den Voorzitter gebracht, antwoord baron de Maere van Aertrijke met een woord van dank, en daarna sluit hij de werkzaamheden van het 25ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres. *** Daar het ons vooral te doen was aan te toonen wat de rol van dit Congres was in de reeks der Congressen (en we meenen te mogen zeggen: het 25ste Congres zal in de toekomst mogen heeten, het Congres dat toenadering bracht tusschen al de leden van den Nederlandschen stam, vanwaar ze ook komen mochten; toenadering die hoofdzakelijk door het Algemeen Nederlandsch Verbond tot stand kwam kunnen we over de feestelijkheden, hoe schitterend deze ook geweest zijn, kort zijn. De vertooning van het ‘Goudvischje’ op Zoudag 27 Augustus); het prachtige concert van Maandag 28 Aug., dat voor den knappen bestuurder O. Roels een triomf mag genoemd worden; het feest in de Provinciale Tentoonstelling, waar we zoo gul werden ontvangen, en het talent van uitstekende artisten in den liederenavond, ons door den heer Coers aangeboden mochten toejuichen; het banket, waar zoo plezierig verbroederd werd, en zoo dapper getoast; alles liep opperbest van stapel, dank zij de toewijding van hem, op wien de inrichting van heel het Congres gerust heeft: den heer Oscar Van Hauwaert, den onvermoeibaren en nauwgezetten algemeenen secretaris van het Congres. We zijn zeker de tolk van ieder die op het Congres aanwezig was, als we hier openbaar hulde aan den heer Van Hauwaert brengen. We zouden nog een woord moeten zeggen over den optocht die, ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld J. Fr. Willems, de straten van Gent doortrok. Dit zal echter op eene andere plaats gedaan worden. Laats ons alleen zeggen dat ook dit op prachtige wijze gelukte, dank zij den ijver van den heer A. Sevens, die zich met de inrichting er van belast had. Om te sluiten: Dit Congres zal vruchten dragen, vooral op praktisch gebied. Het zal ons in hetrekking gebracht hebben met stam- en taalgenooten die ons quasi alleen bij naam bekend waren, en die thans, door het zenden van afgevaardigden of vertegenwoordigers, ons hebben aangetoond hoe ook in de verstafgelegen streken harten kloppen voor wat ons allen bindt: onze gemeenschappelijke taal. Thans weten we dat we op vasten grond kunnen vooruitgaan, en dat we niet meer aan de toekomst van onzen stam moeten twijfelen; want we hebben in onze hand de werktuigen om zelfs de stoutste droomen tot werkelijkheid te maken. De Nederlandsche stam is één. Verbrokkeling is niet te vreezen, niettegenstaande de afstanden. We zijn een machtige stam en kunnen het blijven. Dit heeft ons, op doorslaande wijze, het 25ste Taalen Letterkundig Congres bewezen. K.V.d.W. |
|