September 1899.
Emanuel Hiel.
Voor Neerlandia werd mij een levensbeschrijving van Emanuel Hiel gevraagd. In Onze Dichters van Coopman en De la Montagne tref ik, voor een gedeelte van 's Mans leven, zulke nauwkeurige nota's dat het nutteloos werk ware hier tot omschrijving mijn toevlucht te nemen.
Ziehier die aanteekeningen:
‘De Dichter werd geboren, den 30n Mei 1834, te St-Gillis, bij Dendermonde, ontving zijn eerste lager onderwijs in het Denderstadje, en nam, nog jong zijnde, ijverig deel aan de redactie van de Gazette van Dendermonde, waarvan zijn vriend, Emiel Ducaju, destijds uitgever was. Daarin beproefde en ontwikkelde hij zijne jeugdige krachten. Hij schreef en vertaalde dan vele liederen.
Na eenigen tijd in Dendermonde als fabrieksbestuurder werkzaam geweest te zijn, en vruchteloos beproefd te hebben aldaar eenen Nederlandschen boekhandel recht te houden, werd hij tolbeambte, te Brussel, en kwam, daarna in het Vlaamsch bureel bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
In 1867, werd hij tot leeraar in de Nederlandsche Voordracht aan de Koninklijke Muziekschool te Brussel, en, daarbij, in 1869 tot bibliothecaris-boekhouder van het Koninklijk Nijverheids-museum benoemd.
In 1856, verschenen: Eenige galmen bij de vijfen-twintigste verjaring van 's Konings bekroning; in 1859: Looverkens bij onze stambroeders de Hoogduitschers geplukt; in 1860: Herinnering aan Prudens Van Duyse, zijn stadgenoot en vriend. De hierop volgende jaren tellen onder de vruchtbaarste. Hij schreef: Nieuwe Liederen, Gent, 1861; Gedichten, Gent, 1863; De Kwijtbrief (tooneelspel naar het Fransch), Gent, 1864; Ella, lustspel in één bedrijf, Antwerpen, 1864; Hedwig, lustspel in één bedrijf, naar het Hoogduitsch, Gent, 1864; dit jaar werd zijne cantate: De Wind, die terecht als een meesterstuk van lyrische poëzie beschouwd wordt, door het Staatsbestuur bekroond.
Met Peter Benoit schreef hij: Lucifer, De Schelde, Prometheus, drie oratorio's, die, bij hunne uitvoering, in de verfranschte hoofdstad, te Antwerpen en te Gent, eenen ongemeenen bijval verwierven, den naam van componist en dichter op aller lippen brachten, en veel bijdroegen tot de beoefening der Vlaamsche muziek
Vervolgens zagen het licht:
Isa, drama in 3 bedrijven (muziek van P Benoit), Antwerpen, 1865;
Fornarina, monodrama, (naar het Hoogduitsch van
Frans Kügler) Dendermonde, 1867;
Gedichten, Guldens-Editie, Arnhem, 1868;
Aboe-Hasjan, gedicht van Hiemer, voor het tooneel vrij omgewerkt, Antwerpen, 1869;
Psalmen,
Zangen en
Oratorio's, Antwerpen, 1870;
De Liefde in het Leven, Antwerpen, 1871, (muziek van P. Benoit);
Dora, naar het Engelsch van Tennyson, Antwerpen, 1873.
In 1874 verschenen zijne Gedichten, bij Brockhaus, te Leipzig; Breydel en De Coninck werd uitgegeven in 1876; Bloemardinne, in 1877; Kinderliederen, in 1879, terwijl maandelijks en wekelijks gedichten en liederen 't licht zagen in talrijke weekbladen en tijdschriften, onder den titel: Historische Koren en Liederen, De Waarheid in het Leven, Werkmansliederen, enz
Verschillende van Hiel's gedichten werden in het Hoogduitsch en in het Fransch vertaald.
Getrouw aan zijne stelling: De Poëzie dient vooral gezongen te worden, heeft hij bijzonderlijk en met blijkbare voorliefde ter muzikale compositie geschreven.
De gave der rhythmen is de eigenaardige karaktertrek van Hiel's poëzie. Dit heeft dan ook de meeste onzer Zuidnederlandsche toondichters aangespoord zijne medewerking te verwerven.
In 1879 werd hij lid van den Gemeenteraad te Schaarbeek-Brussel, waarin hij de Vlaamsche belangen vertegenwoordigde.
In 1867, werd hem door het toenmalig Brusselsch Kunst-Genootschap waarvan hij voorzitter was, en bij gelegenheid zijner benoeming tot Ridder der Leopoldsorde. zijn bronzen borstbeeld aangeboden. Dit gewrocht was het werk van den Gentschen beeldhouwer Paul De Vigne.’
Tot daar Onze Dichters
Bij die aanteekeningen, strekkend tot 1880, dient gevoegd:
Hiel leverde nog, - van '80 tot '99 - in boekwerken of in tijdschriften: Jacoba van Beicren, Zeemansliederen, Monodrama's, Durmeliederen, Spreuken en Opschriften, Lentesymphonie, Wintersymphonic, Vlaamsche Herberg, Vrijheidshymne, Hymne aan de Schoonheid, Liederen voor ons Volk, Twee Lofgezangen;
Gaf uit, met medewerking van voorname letterkunkundigen: Nederduitsch Tijdschrift (jaargangen 1867 en '68); en schreef artikels in tal van tijdschriften en dagbladen.
In handschrift laat hij na: Zannekin (onafgewerkt), Lùise van Pruisen (onafgewerkt); verder: vier tot vijf bundels gedichten van allerlei aard.
Zijn Lucifer werd te Parijs in 't Fransch, en te Londen in 't Engelsch uitgevoerd
Hiel was lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
***