Hij is bijna voortdurend te velde, o.a. zien wij hem onder Generaal Stewart deelnemen aan het mislukte ontzet van Gordon en later als gouverneur van Soeakim optreden. Steeds in rang opklimmende, wordt hij in 1890 Sirdar, d.i. opperbevelhebber van het Egyptische leger, dat door hem tot hooge ontwikkeling wordt gebracht. Optredend met de wiskundige zekerheid van den genie-officier bereidt hij alles voor tot den tocht naar Soedan, als hulpmiddel de kracht van den stoom gebruikende. Als dan ook de beslissende slag geslagen moet worden, oogst hij in enkele uren de vrucht van zijn langdurigen arbeid. Het opstel eindigt met de beschrijving van Kitchener's bezadigd optreden tegenover Marchand te Fasjoda.
De S. gebruikt de namen van den vreemden atlas: Khartum, Assuan, Betchuanaland, waar de namen van den Nederlandschen atlas: Khartoem, Assoean, Beetsjoeanaland even goed geweest zouden zijn. Trouwens hij gebruikt ook Soedan in plaats van het Engelsche Soudan.
De in militaire kringen zoo vaak gebruikte woorden over détails, die niet sans gloire zijn (blz. 140) moeten eenigszins anders luiden; ze zijn niet afkomstig van Napoleon, maar van Frederik den Groote, in wiens berijmd testament ze voorkomen.
- Overdenkingen over het Hooglied van Salomo, door A. Miller, bij H.C. Voorhoeve Jzn. (220) p. 8o lin. geb. f 1,40.
Een fraai ingebonden boeksken, met rijken inhoud; zooals de titel opgeeft zijn het overdenkingen over het beroemde Hooglied; S. heeft zich met wetenschappelijke twistpunten niet ingelaten. Belangwekkend toch; raden een vergelijking aan met het: Le Cantique des Cantiques, par l'abbé Le Hir, voorafgegaan door een Etude sur le vrai sens du Cantique, par l'abbé Grandvaux, te Parijs bij P Lethielleux.
- De Missionnaris en het Geheimgenootschapslid, bij E Van Helvert-Weyermans, Roosendaal (23) kl. 8o, f 0.10.
Een ‘ware geschiedenis’ bevattend het kort verhaal van het afgrijslijk einde door een hoogstaand lid van een geheimgenootschap ondergaan, daar hij ontrouw was geworden aan den afgelegden eed, en in zijn laatste oogenblikken bijgestaan door den missionnaris, schrijver van 't verhaal.
- Treub (H.) en C. Winkler, De Vrouw en de Studie. Voordrachten en debatten gehouden in de vergaderingen van 3 Maart en 10 Nov. 1898 van de Vereeniging ter behartiging van de belangen der Vrouw, te Rotterdam. Haarlem, bij De Erven F. Bohn, gr. in 8. f 1.00.
Mede wel het belangwekkendst wat over deze vraag het licht zag. Hier zien we twee gunstig gekende geleerden wederzijds hun standpunt klaar maken en op hun eigen manier verdedigen. Veel valt hieruit te leeren, mag men nu met Treub en de Vrouwen-leden der Vereeniging, die deel namen aan de bespreking, voor of met Winkler en Dr. Steinmetz en anderen tegen het besluit zijn dat de vrouw wel geschikt is voor de studie. Aan beide zijden vinden we overdrijving: aan d'eene in het halsstarrig vasthouden - als zulk - aan het verleden; aan de andere in het àl te optimistisch beschouwen der toekomst. Wel zal de vrouw die grooter ontwikkeling kunnen verwerven, maar de vraag blijft of dit waarlijk niet ten koste zal zijn van andere gaven en eigenaardigheden, en alle betoogen der wereld kunnen dit niet afdoend uitmaken. Verder, niet of de vrouw gelukkig zal zijn, maar wel of dan én man én vrouw zullen kunnen gelukkig zijn, daar zit het hem. Zonder proefneming komt het gewis tot geen oplossing, daarom hoe eerder er mee begonnen hoe beter.
- Open Brief aan Freule A. de Savornin Lohman, door Margareta Meyboom. Amst. J.W. Becht, in-8. f0.10
Een antwoord op de brochure De Liefde in de Vrouwenkwestie; verdedigt het toelaten der vrouw tot de studie of andere beroepen, waar aanleg en neiging voorhanden zijn.
- Bloemlezing uit van Eeden's Werken. (Amsterdam, 1896. W. Versluys. f 0.60).
We leven in den tijd der bloemlezingen: Na van Hall waagde het Pol de Mont onze beste moderne dichters aan het publiek op eene goedkoope manier bekend te maken, en thans zien we dat een schrijver, Frederik van Eeden, uit de reeks zijner reeds talrijke werken, de bladzijden, die hem het best schijnen, samenleest en ze ons aanbiedt.
Het is geen gemakkelijk werkje, eene bloemlezing op te maken, en men moet al heel zeker zijn van de juistheid van zijn eigen oordeel om het aan te durven. En als nu een schrijver uit zijn eigen arbeid het beste wil oppikken, dan heeft hij meestal kans zich te vergissen: want we weten dat bijna al de dichters aan gebrek van zelf-kritiek lijdend zijn.
Dit is nu het geval met den heer van Eeden niet: zijne bloemlezing, alhoewel onvolledig, geeft ons menige goede bladzijde, menig prachtig vers te genieten, en wien het niet gegeven was al de werken van dezen dichter, die een der grootste is onder de laatstgekomene, te lezen, kan hier 't beste vinden uit diens boeken, samengebracht in een handig en uiterst-goedkoop bundeltje.
Onnoodig is het den lof van van Eeden nog te verkondigen: men spreekt niet zonder eerbied van den schrijver van: Ellen, Kleine Johannes, Lioba en Enkele Verzen, om alleen te noemen hetgeen voor ons het allermooiste is in 't vele overige mooie. Men weet hoe van Eeden niet alleen een zeer zuiver dichter is, hoe hij tevens een groot prozaschrijver, en zelfs een machtig denker is En vooral vergeet men niet hoe, in zijn werk, iedere regel van oprechtheid én gevoel én uitdrukking spreekt, en hoe lijn aan lijn met de liefde, die den echten kunstenaar kenmerkt, geschreven werd. Daarom zal deze bloemlezing welkom zijn, niet alleen bij diegene die van Eeden slechts half kennen, maar tevens bij hen die hem in zijn werk volgen, en met hernieuwde blijheid ieder nieuw boek van zijne hand lezen en genieten. Want deze samenzante zal hun veel in 't geheugen brengen, dat hun dierbaar was.
- Impressies. Sonnetten en Verzen van Jeanne Reyneke van Stuwe. (N. Veenstra. - 's Gravenhage. Zonder jaartal).
De nieuwe Gids-beweging heeft van lieverlede eene opvatting der poëzie meêgebracht, die zeer verschillend mag heeten van die welke in Holland vóór 1885 algemeen heerschte. Op de voetstappen van enkele de Lakists, en verder op die der preraphaëlitische dichterr (ik bedoel: de dichters die onder Ruskins's invloed schreven, en aldus één weg bewandelden met de schilders die men Preraphaëlieten genoemd heeft), veel meer nog dan op de voetstappen der laatste Parnassiens en der eerste Symbolisten uit Frankrijk, ontstond en, over het wezen der poëzie, principes, die, onder meer, verkondigden dat gevoelspoëzie boven gedachtenpoëzie moest staan, en dat de impressie gold boven minutieuze beschrijving. Zoodat de eischen, aan den dichter gesteld, werden: zuiverheid en echtheid van gevoel en, - dit voor den vorm -, een taal die door impressionnistische juistheid uitmunt.
Dit nu vinden we in het bundeltje dat Mej. Jeanne Reyneke van Stuwe ons ter beoordeeling zond; - een bundeltje heel oprecht-gevoelde poëzie, waar van nu af aan eene echte persoonlijkheid uit spreekt, en dat, niettegenstaande enkele onbeholpen of minder goed geslaagde verzen, door een kernachtigen vorm uitblinkt, al zijn de gebruikte beelden niet altijd oorspronkelijk, alhoewel altijd juist.
Men gevoelt dat men voor een echte dichteres staat, reeds gansch van vreemden invloed vrij - eene zeldzaamheid bij een schrijver, die zijne eerstelingen uitgeeft! - en, wat meer is, zich zelf en hare passie zoo goed bewust, dat ze nooit lengens moet vertellen en alleen haar zelf uitspreken, om echte poèzie te scheppen. In Impressies vinden we gedichten (zoo b.v., Sonnettenkrans voor wien ik lief heb, Van droeve Min, Fataliteit), die niet alleen diep en persoonlijk, dus oprecht. gevoeld zijn, maar die tevens reeds volkomen goed ‘gezegd’ zijn, naast kleinere versjes (ik noem maar: Mijn kleine Kameraad, Middernacht, Kussen) die, door stipte, ingedrongen kernachtigheid, pareltjes mogen heeten.
Natuurlijk zijn hier ook gedichten, die ik er liefst uit wou hebben, die, nl., die vooral impressies zijn, en waar, bij de inspiratie, het oog veel meer dan het gevoel der dichteres een rol speelde. Zoo konden, o.a. Serre, School, Straat, hoewel verre van slecht, best wegblijven, Ook enkele gevoelsverzen, die ál te banaal zijn, mochten achterwege blijven, want zij steken leelijk af bij de echtgevoelde gedichten.
Maar, niettegenstaande deze lichte vlekken in een bundel verzen, die dan nog een eersteling is, en waarvan de dichteres dus nog zelf-kritiek moet krijgen, spreken we gaarne onze ingenomenheid uit met Impressies, en meenen wij Mej. Reyneke van Stuwe te mogen noemen eene der echte dichteressen van Holland, - waar er een boel onechte leven en aan 't schrijven zijn.