Boekennieuws.
Het Witte Boek, Tooneelspel in drie bedrijven, door Omer Wattez. Gent, Siffer. Pr.: 3 fr.
In zijn voorrede verklaart Omer Wattez, dat hij de stelling getrouw is, ‘dat de kunst voor zich zelve niet bestaat maar eeuwig zal zijn een hulde aan het ware, het goede en het schoone.’ En, die gedachte ontwikkelende, zegt hij verder, dat hij ‘door het vooruitzetten van tal van denkbeelden trachtte goed te doen en naar niemand omzag op den weg naar waarheid’ en eindelijk, dat hij gepoogd heeft ‘een letterkundig tooneelspel’ voort te brengen, ‘dat door meer ontwikkelde en beschaafde personen zou kunnen gesmaakt worden.’ Zijn doel is dus wel stellig goed te stichten, waar te zijn en het schoone te verwezenlijken. Het eerste deel van dit drievoudig doel heeft hij voorzeker bereikt: Het Witte Boek is vol gezonde gedachten, die dan nog het voordeel hebben in een frisschen, niet alledaagschen vorm te verschijnen. Het Witte Boek is ook waar in dien zien, dat de karakters natuurlijk zijn en de handelingen er altijd goed mede overeenstemmen. Maar die natuurwaarheid zal Omer Wattez wel niet in het oog gehad hebben, toen hij in zijn voorrede schreef, dat hij op den weg naar waarheid naar niemand heeft omgezien; wij verstaan daardoor, dat hij in Het Witte Boek ridderlijk met denkbeelden vooruitkomt, die hij bij het zoeken naar waarheid op zijn weg heeft gevonden, zonder er zich om te bekommeren, wat vele lieden daarvan ook mochten denken of zeggen. Het doet ons deugd aan het hart zulke taal te hooren en wij denken, dat, wanneer men later het volledige werk van Omer Wattez zal trachten te beoordeelen, men wel zal doen, aan deze voorrede een meer dan gewone aandacht te schenken. Wij aarzelen dus niet te bevestigen, dat aan het tweede lid van die edele drievuldigheid ook volledige voldoening geschonken is.
Wat het derde punt nu betreft, hier wordt de beslissing moeilijker. Van de verhalende werken van Omer Wattez heeft men met recht kunnen zeggen, dat iedere nieuwe stap, dien hij deed, een stap voorwaarts was. Niemand zal betwisten, dat zijn Twee Koningskinderen het volmaakste zijn, wat hij op het gebied der Novelle geleverd heeft. Door dat merkwaardige werk, waarin hij zoo aantrekkelijk zijn geliefde Zuid-Vlaanderen, zijn bekoorlijke geboortestreek schildert en zoo natuurwaar de Vlaamsche landlieden voorstelt, heeft hij zich stellig een plaats veroverd in de rij onzer beste novellenschrijvers. Het Witte Boek is zijn eerste stap op het gebied van het tooneel; niet de eerste stap van een onbesuisden jongen schrijver, maar van een ervaren man, die zeer veel gezien, vergeleken en gedacht heeft. Ook treffen wij daarin geen onnatuurlijke overdrijving aan, alles blijft er binnen de grenzen van natuur en waarheid. De karakters zijn afgewisseld en goed volgehouden: de grappige flamingant, Willem Berens, die zoo diep voelt en dikwijls het grievendste zielelijden onder luidruchtige scherts of vlijmende spotternij verbergt, de verliefde, wel wat wispelturige Herman Haegemans, de speelsche in den grond toch goede Emilie, welke een verkeerde opvoeding niet geheel heeft kunnen bederven en die, door het lijden en het worstelen gerijpt, haar oorspronkelijk gezonde natuur terugvindt, de goedige vader Laarman, de begaafde, karaktervolle Liana, allen zijn flink geteekend; 't zijn menschen, die leven, denken en voelen, met wie wij gaarne kennis maken en van wie wij een goed aandenken zullen bewaren.
Het is te voorzien, dat een beschaafd Vlaamsch publiek belangstelling zal toonen voor al die personen in de soms aangrijpende toestanden, waarin de schrijver ze laat optreden; doch bekennen wij het ook, somwijlen zal dat publiek wel wat meer handeling verlangen in plaats van redeneering of verhaal. Dat zal vooral gebeuren bij het 5e toon. van het Ie bedr., waar M. Laarman en zijn vriend redeneeren over de verloving; in het 4e toon. van het IIe bedr., waar M. Laarman zich verkneukelt in de herinnering aan het karakter en de levenswijze van zijn eerste en ook van zijn tweede vrouw, in het 1e toon. von het IIIe bedr., waar verhaald wordt, in welke omstandigheden Willem en Liana elkander hun liefde verklaarden.
Omer Wattez heeft dus in zijn tooneelstuk het gebrek, dat men gewoonlijk waarneemt in de eerste dramatische proeven van schrijvers, die vroeger met goed gevolg het episch vak beoefenden. Dat gebrek zal echter niet beletten, hopen wij, dat Het Witte Boek opgang zal maken en dat de Schrijver zich zal aangemoedigd voelen om onze Vlaamsche letterkunde met nog menig verdienstelijk gewrocht, hetzij novelle of tooneelstuk te verrijken.
C.L.
- Ontvangen: de eerste aflev. van Lübke's Geschiedenis der beeldende kunsten, vert. door Weismann, nieuwe uitgave in 52 wekelijksche afleveringen tegen 25 centiem. per aflev. Te Gent bij Ad. Hoste, en bij alle soliede boekhandelaren. Nutteloos den lof te maken van dit standaardwerk, dat in handen van alle ware kunstliefhebbers is of moet zijn. Het is het klassiek werk in Duitschland en is vertaald in alle beschaafde talen. De goedkoope uitgave stelt het in 't bereik van alle belangstellenden.
- Kamertjeszonde, herinneringen van Koos Habbema. (Bibliotheek van den Jongen Gids. 2 deelen.) Amsterdam, D. Buys, Dz. 1899.
Zeker geen kinderboek, al is het ook zoo ‘schaamteloos, - schaamteloos door de inkleeding, vooral door de moraal’ niet, als het de heer Dr. J.T., die een inleidend en - zeldzaam feit - afkeurend woord leverde, zegt. Wij, die in het schrijven dezer boekbesprekingen, zooveel mogelijk alleen de literair zijde der boeken, die we te beoordeelen hebben, in het oog hebben, al rekenen we het ons ten plichte ook de lezers te waarschuwen tegen het afstootelijke, het ergerlijke of het onzedelijke dat sommige werken zouden kunnen opleveren, - wij hebben dit boek zóó schaamteloos niet gevonden, al zijn sommige bijzonderheden wel wat gewaagd, en al is - dit voor de inkleeding - de stijl van het werk wel wat stijlloos, wel wat... anarchistisch, iets dat, naar ons bescheiden oordeel, er juist de eigenaardigheid en ja, de levendigheid van uitmaakt. Al kunnen we dus den schrijver niet in alles volgen, al houden wij persoonlijk niet veel van het verdedigen eener thesis in een roman, al moeten we nu en dan wel eens lachen, - o.a. om de warmte waarmee, b.v., de theorie der vrije liefde, die van 't vrije huwelijk, en meer andere verdedigd worden, - toch moeten we erkennen, dat we hier voor een boek staan van meer dan gewone waarde, dat verre boven vele boeken van dezen tijd staat, omdat het doorleefd is, omdat we er een hart in voelen kloppen, - om het even waarvóor het klopt, - omdat we voelen dat de bijtitel: Herinneringen geen logen is. De schrijver mag zich hier terecht kroniekschrijver heeten, kroniekschrijver, zooniet van zijn eigen leven, dan toch van een leven, dat hij met passie bestudeerd heeft, en, met bloed en tranen doormengd, voor ons oog ontrolt: want dit is de zeldzame en eerste verdienste van: Kamertjeszonde: de waarheid die er uitspreekt, en die het tot kunstwerk maakt.
Daartoe zal men nog den schrijftrant mogen voegen, die zóó kernachtig, zóó pittig en zóó los en zwierig, vooral in de samenspraak, is, dat we er bezwaarlijk ietsnaast kunnen leggen uit het muffe, dillettanten prozaliteratuurtje dat in Holland bloeit, - tenzij de Interieurs van Hermann Heyermans Jr., waarvan we hier vele hoedanigheden in terugvinden.
Om te eindigen: een boek dat men nu juist niet in het bereik van kinderen of kostschooldametjes moet laten, maar dat men niettemin bewaren moet als eene oprechte uiting van eene waarheid, en tevens als eene brok eigenaardige en levende literatuur.
- Uit Vlaanderen, door Cyriel Buysse. Amsterdam, H.J.W. Becht. 1899.
Onder dezen algemeenen titel geeft Cyriel Buysse zijne laatste kortere schetsen in het licht, die wel van ongelijke waarde zijn, maar waarvan enkele echte pereltjes mogen heeten. Minder naturalistisch getint dan zijn vroegere werken, veel fijner geschetst dan zijne andere schetsen van het Oost-Vlaamsche boerenleven, vaak even kloek als zijn voorgaande werk: Schoppenboer, dat zijn beste boek mag genoemd worden, laat deze bundel in menige bladzijde ons eene gansch nieuwe zijde van Buysse's talent aanschouwen: eene teederheid van gevoel, eene liefelijkheid in het beschrijven, die we van den auteur niet verwachtten, noch durfden hopen. Wel hadden we den ommekeer van zijn trant door zijne achtereenvolgende schetsen gevolgd; wel wisten wij dat hij, op enkele uitzonderingen na, niet zoozeer het brutale en het dierlijke in het menschelijk leven meer zocht en met voorliefde behandelde, - maar toch verwonderde ons nog, bij Buysse, toonbeelden van minnelijkheid en teedere dichterlijkheid als, b.v., Pierke en Kootje en Dukske, die, naar ons oordeel, meesterstukjes zijn, die men ook in de handen van kinderen moest geven, in plaats van het saaie en gesuikerde dat men opzettelijk voor hen brouwt en dat zoozeer hun smaak bederft.
We zeiden dat alles niet even goed is in dezen bundel. Zoo konden, onzes inziens, de Pijpelingjes en Tragedie wel achterwege blijven, al zijn beide stukjes niet van verdiensten ontbloot, die echter niet opwegen tegen al het goede en echte dat we te genieten krijgen in novellen en schetsjes als De Kikkers (dat we reeds ergens in het Fransch lazen), De Doop, en de bovengemelde stukjes, die, in Buysse's werk, van eene blijvende waarde zijn.
Ook, de taal, afgezien van sommige flaters, die onvergeeflijk zijn, is in Uit Vlaanderen aanmerkelijk verbeterd, - al zijn nu ook enkel dier schetsen rechtstreeks uit het Fransch vertaald. Dit is voor ons een bewijs dat de schrijver een scherper bewustzijn van het Nederlandsch taaleigen gekregen heeft, iets waarover wij hem van harte gelukwenschen.
- Stille Dalen, door Helène Lapidoth-Swarth. Amsterdam. P.N. van Kampen en Zoon. Geen jaartal.
Een bundel zuiver lyrisme, gelijk van de dichteres te verwachten was, maar ditmaal met nog meer allegorieën, niet altijd gemakkelijk om vatten, dan men van haar gewoon is. Het werd reeds vroeger aan Helene Swarth verweten, dat ze te weinig afwisselend, te eenzijdig was, en ook ditmaal werd het haar als feil aangerekend, - naar ons inzicht, ten onrechte, vermits juist die eenzijdigheid - die men beter: eenheid zou noemen - wel bij haar, gelijk bij vele andere dichters, zoo, b.v., Kloos. juist een kenmerk zal zijn van oprechtheid en natuurlijkheid der inspiratie. Zeker is het, dat men, oppervlakkig, weinig verschil bespeurt tusschen deze verzen en die van vroeger; zeker kan men hier niet van ‘vooruitgang’ gaan spreken; maar voor iemand wien het niet te doen is poëzie, en kunst in 't algemeen, voor een soort ambacht te houden, maar denkt dat het iets hoogers is, waar zelfs bedrevenheid niet onontbeerlijk