Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVooroordeelen.We zeiden het meer: veel misverstand houdt de drie takken van onzen stam van elkaar verwijderd. We moeten elkaar beter leeren kennen; wederzijdsche waardeering komt dan vanzelf. Doch we kennen elkaar niet. Vlamingen hebben zich zoo dikwijls geërgerd over de onverschilligheid van Hollanders, voor onzen taalstrijd. Die onverschilligheid bestaat... bij velen. Wat is er de oorzaak van? Ontoereikende kennis van onze taaltoestanden alleen. Ziehier wat we lezen in een beoordeeling van Maurits Sabbe's Aan 't Minnewater in Het Leeskabinet (Februari '99): ‘Iedere Vlaam spreekt immers dadelijk Fransch mee, als men in zijn nabijheid koeterwaalt; wat behoeft een Waal zich dan in te spannen om Nederlandsch te leeren? Wat zal men er meer van zeggen? Zoolang de Vlamen den moed niet hebben, op straat, op de wandeling, in openbare vergaderingen, Vlaamsch te spreken, tot zoolang hebben wij geen respect voor hunne drukte over de Vlaamsche taalrechten. Al hun hartstocht voor de “duurbareGa naar voetnoot(1) moederspraak” is aanstellerij, zoolang ze het Fransch als beschaafde taal op den stoel der eere plaatsen, en 't Vlaamsch minachten. ... Er is anders toch zooveel mooi's in dat Vlaamsche dialectGa naar voetnoot(2). En zoo ver staat het niet van 't beschaafde Nederlandsch af, dat men niet naast dit dialect een beschaafde taal voor 't openbaar leven zou kunnen onderhouden. Evengoed als de dorpelingen uit onze oostelijke en zuidelijke provinciën goed Nederlandsch leeren spreken, voor 't leven buitenshuis, moesten ook de Vlamen in hun omgangstaal van gemeenteraad en parlement, de beschaafde algemeene taal verkiezen boven 't Fransch. Of anders...de Vlaamsche beweging als foppage erkennen!’ Zie, zoo staat het er. De beoordeeling is onderteekend A.W.S. (A.W. Stellwagen). De eerste de beste niet! 't Is om zijn oogen niet te gelooven. Is Hollandsche onverschilligheid dan niet te verklaren, wanneer Hollandsche letterkundigen leven in dergelijke onkunde van onze taaltoestanden? Maar deze schrijver begrijpt niets van onze taaltoestanden en weet er zeer weinig van. De Vlamen plaatsen het Fransch op den stoel der eere! De Vlamen hebben den moed niet hun taal te spreken op straat, op de wandeling, in openbare vergaderingen! Maar laten we eens elkaar verstaan, M. Stellwagen. Er zijn zeker Vlamingen, die op straat, op de wandeling Fransch spreken. Het is niet bij gemis aan moed, dat ze geen Nederlandsch spreken, want dat zouden ze onder geen omstandigheden willen doen, om de eenvoudige reden, dat ze de moedertaal verafschuwen. Dezen zijn het niet, die zich druk maken om taalrechten, verre vandaar. Die werken en wroeten wat ze kunnen om de erkenning van taalrechten te keer te gaan. Die hebben 't voorgaande jaar om handteekeningen rondgeloopen op verzoekschriften aan Kamer en Senaat tegen de gelijkheidswet, die het Nederlandsch tot den rang van officieële taal verheft naast het Fransch. Die spannen zich in om de toepassing van de taalwetten te ontduiken in de gerechtshoven en onmogelijk te maken in de scholen. Waren dezen er niet en hadden we alleen te doen met Walen, dan waren wij dadelijk klaar. Maar onze vijand is niet de Waal, onze vijand is de verfranschte Vlaming. Er zijn immers Vlamingen en Vlamingen, M. Stellwagen, Er zijn namelijk, wat wij noemen: franskiljons en vlaamschgezinden. De franskiljon is de Vlaming - bij toeval - die van huis uitverfranscht is door een Fransche opvoeding, die in de school een evenzeer verfranschte opleiding genoten heeft en daarom de taal van zijn volk weinig of niet kent en ze dan ook minacht. Hij leeft in het domste vooroordeel, betrekkelijk die taal. Zou U kunnen gelooven M. Stellwagen, dat die franskiljon vast overtuigd is, dat het Nederlandsch geen kultuurtaal is, dat het ongeschikt is als voertuig voor de beschaving; dat het niet kan dienen als rechtstaal b.v. niettegenstaande dat Uw rechtsgeleerden meesterwerken hebben geschreven, die alhoewel in 't Nederlansch gesteld, toch waardeering in 't Buitenland genieten en dat het Nederlandsch Wetboek van Strafrecht in 't Italiaansch vertaald werd? Voor hem is de moedertaal een onbeholpen patois. Natuurlijk: hij kent ze niet anders dan in den vorm, waarin ze gebezigd wordt door meid en knecht. Stel U niet voor, dat hij vermoedt, dat we in 't Nederlandsch voortreffelijke tijdschriften hebben als daar zijn: de Gids, het Tweemaandelijksch Tijdschrift, de Nieuwe Gids, Nederland, Elsevier's geïllusteerd Maandschrift, de Hollandsche Revue, de Vlaamsche School, Van Nu en Straks, enz. enz. Stel U niet voor, dat hij weet, dat Nederland's letterkunde van dezen tijd, met schrijvers als Schaepman, Kloos, Van Eeden, Hélěne Swarth, Van Deyssel en anderen niet beneden die van een vreemd volk staat. Hoe zou hij 't weten? Hij leest zijn fransschgezinde krant, le Soir of la Chronique en die zullen 't hem niet wijsmaken. Die bespotten integendeel dag aan dag de Vlamingen, die aan hun taal vasthouden, en doen zijn afkeer van de volkstaal aangroeien tot haat. Voor hem is geen beschaving in Vlaanderen denk baar als ze niet het Fransch tot voertuig heeft. Hij heeft steeds den mond vol van la langue la plus | |
[pagina 2]
| |
claire, la plus parfaite, la plus belle; hij dweept met la nation initiatrice par excellence zelfs in dezen tijd, wanneer we een Edm. Demolins la décadence française indéniable hooren belijden. Hij helpt mede in Vlaanderen tot het oprichten van een Société flamande pour la propagation de la langue française en die société zal onder vele dingen met geld de Vlaamsche toondichters beloonen, die muziek op Fransche woorden willen schrijven niettegenstaande dat het kunstbeginsel van Benoit: de kunstenaar zoeke ingeving in eigen taal, zóó vruchtbaar is gebleken, dat zijn werken en die van zijn volgelingen, steeds op Nederl. woorden geschreven, de wereld hebben veroverd, daar waar we nooit hooren van de uitvoering van onze toondichters, die op Franschen tekst schreven. Hij zal, uit haat tegen de volkstaal, omdat een paar vakken in Vlaamsche Athenaea door middel van 't Nederlandsch onderwezen worden, zijn zoon naar een Parijsch lycée zenden. En zijn haat tegen de volkstaal breidt zich uit, tot de menschen die ze voorstaan: die zal hij vervolgen waar hij kan. Hij ontziet zich niet hun door zijn kuiperijen het leven moeilijk te maken, wanneer ze als openbaar ambtenaren aan te tasten zijn. Zulke Vlamingen zijn er. Waren die er niet, er ware geen Vlaamsche Beweging noodig: aan een Volk, één van wil, één van streven, zelfstandig in al zijn maatschappelijke lagen, zou men geen vier en twintig uren zijn taalrechten kunnen onthouden. Die Vlamingen nu, spreken op de straat, in de raadzaal, Fransch. Tegenover die verfranschten staan de Vlaamschgezinden, die, zonder den minsten haat tegen een vreemde taal en erkennende dat kennis van vreemde talen nuttig is, toch hun eigen taal niet willen prijs geven om zich zelven te vervormen tot misbakken Franschen Zij willen Vlamingen blijven, omdat ze geen enkele reden hebben zich hun nationaliteit te schamen en dat ze, tot Fransche poppen vervormd, het kloeke voorgeslacht onwaardig zouden zijn. Zelfstandigheidsgevoel schreef in de geschiedenis van ons volk de schoonste bladzijden. Wij, Vlaamschgezinden, willen zelfstandig blijven, omdat we volkomen overtuigd zijn, dat we in en door onze taal tot hooger beschaving kunnen stijgen; dat we in en door die taal onze volle ontwikkeling als beschaafd volk kunnen bereiken. Het overtuigend bewijs is niet verre te zoeken. Het broedervolk van benoorden den Moerdijk heeft zich in en door zijn taal weten te ontwikkelen tot een van de beschaafdste volken van dezen tijd. We zien in 't Noorden een rijke en puike letterkunde bloeien; we zien er de wetenschap beoefend en onderwezen, door mannen, wier werk in 't Buitenland waardeering vindt. We zien dat niets, wat in de wereld omgaat, den Nederlander onverschillig laat en dat hij zich op de hoogte stelt van alles wat de menschelijke beschaving voortbrengt. En het Nederlandsche volk heeft niet noodig gehad zijn taal prijs te geven; het heeft niet noodig gehad een vreemde taal tot voertuig van zijn onderwijs te kiezen. Het kent vreemde talen en bedient zich daarvan in zijn betrekkingen met de buitenwereld, maar het werktuig van zijn eigen ontwikkeling, zijn eigen volmaking is en blijft de eigen taal. Dat is en blijft ook het ideaal van de Vlaamschgezinden. Zij achten het een nationale ramp, wanneer bij een volk een toestand heerscht zooals in Vlaanderen, waar een zeer kleine minderheid in de samenleving van 't Volk afgezonderd leeft en tot voertuig van haar geestesleven uitsluitend een vreemde taal kiest. Dat deel is juist het meest ontwikkelde deel van de Maatschappij, het denkende hoofd van het Volk, dat overal, waar normale toestanden heerschen, de zelfstandige volksbeschaving ontwikkelt. In abnormale taaltoestanden, zooals bij ons, komt de geestesontwikkeling van de verlichte standen het algeheele volk niet ten goede. Om dien abnormalen toestand te wijzigen, ijvert de Vlaamsche Beweging. De Vlaamschgezinde Vlamingen zijn het dan ook, die eerbied eischen voor de Volkstaal en daarom hun taalrechten door wetten doen waarborborgen. Wat wordt nu die Vlaamschgezinden aangewreven? Dat ze zich druk maken over taalrechten en zelf... Fransch spreken! Ware dat zoo, dan zou men gerechtigd zijn te spreken van fopperij En nochtans wordt dat in Noord-Nederland verteld. Mij is door vrienden van onze Beweging, tot mijn verbazing, de vraag gesteld geworden of 't waar was! Kom, om zoo'n onzin te gelooven, moet men van Vlaamsche toestanden niets weten of zich door kwaadwilligen wat laten wijs maken. Men mag als vaste waarheid aannemen, dat de Vlaamschgezinde systematisch zijn taal gebruikt en met geestverwanten nooit anders spreekt. Maar in de Vlaamsche samenleving komt hij wel in aanraking met anderen dan geestverwanten en ook wel met dezulken, die hem in 't Nederlandsch niet zouden kunnen te woord staan, Walen, b.v. En dan is ook de Vlaamschgezinde wel eens genoodzaakt Fransch te spreken, anders ware immers alle maatschappelijk verkeer onmogelijk. Die hem dan beluisteren wil op de wandeling, kan hem betrappen op schijnbare inconsequentie. En - o ja! want dat wordt ook al verteld, en dan heeft men bepaalde flaminganten op 't oog, die een voorname rol vervullen in de Beweging - wel eens treft men 't geval aan, dat er Fransch gesproken wordt in den huiselijken kring van den flamingant. Och! een oogenblik nadenken volstaat om 't geval te verklaren. De flamingant kan getrouwd zijn met een Walin of een vrouw, die een te uitsluitend Fransche opvoeding genoten heeft en die hij maar niet weet te bekeeren. Of hij kan te praten hebben met verfranschte nichtjes, die onmogelijk Nederlandsch zouden kunnen spreken. En 't zal wel gebeuren, dat een voornaam flamingant, - voorbeelden ontbreken niet! - dochters heeft, die onder den invloed van een verfranschte moeder, de volkstaal leeren verachten of zoons, die onder den invloed van ander omstandigheden hart- |
|