Bibliographie.
1. Beginselen der Psychologie, door Dr. H. Bavinck, bij J.H. Bos, Kampen, p. 8o (208). f 1.90.
Dit zijn werkelijk maar beginselen; het boek bepaalt zich tot het stellig verkregene, en vermijdt de bespreking, of geeft hoogstens een aanduiding van wat nog te verwachten staat; dit te recht. Het moet een hanleiding zijn, al kon het toch voor een paar vraagpunten reeds iets verder gaan. Duidelijk geschreven, geeft het in den beknopsten vorm mogelijk wat te geven viel; dit is een niet gewone verdienste voor soortgelijk werk. Achteraan is een zoo goed als volledige literatuur onder de aanteekeningen medegedeeld.
2. De Mensch: eene psycho-physiolog. studie, door J.M.L. Keuler, R. pr. - Leiden, Van Leeuwen, gr. in-8o (260). Fr. 480.
Hk.: I. Eenheden. - II. Lichaam en ziel. - III. De zinnen en de hersenen. - IV. Verstandel, aanleg en erfelijkheid. - V. Physiologie der driften. - VI. Zoogenaamde zielsziekten. - VII. Hypnotisme. - VIII. Misdaad en misdadiger. - IX. Krankzinnigheid en genie. - X. Beweging. - XI. Het begin en het einde. - XII. Na den dood. - Besluit. - Vat in heldere taal de laatste ontdekkingen op psycho-physiologisch gebied samen - toch meer physiologisch - waar het noodig was, met schematische figuren verduidelijkt. - Ontleent eigenaardig en op lofwaarde wijze aan de werken der Scholastiei en inzonderheid van den onovertroffen H. Thomas v.A. Getuigt van stevige studiën.
3. De Ontkenning der Moraal, door Dr. D.G. Yelgersma, bij Scheltema & Holkma, Amst. kl. 8o (190). f 2.40.
Inleiding: Hfs. I. Max Stirner. - II. Henrik Ibsen. - III. Friedrich Nietzsche. - IV. Conclusie.
Den titel, die anders onduidelijk wordt, vindt men in den loop van het werk behoorlijk verklaard. S. staat op het evolutionistisch standpunt, wijst de zwakke punten aan der dogmatische moraal, maar ontsnapt evenmin aan die welke zijn en Spencer's moraal aankleven. We zijn een keerpunt genaderd en moeten afwachten. Toch een belangwekkend werk, zelfstandig beredəneerd en vloeiend geschreven; talrijke drukfouten echter hinderen bij 't lezen.
- Om eerlang te verschijnen bij toereikend getal inschrijvers: De Jongste Taalstrijd in België. (Wet De Vriendt-Coremans), door J.S. Willems, Maria-Christinastraat, 104, Laken (Brussel), België.
Bespreking in de beide Kamers voorafgegaan door eene korte biographie met portret der HH. De Vriendt en Coremans, voorstellers, Begerem, minister-verdediger, Van Cauwenbergh en Van Vreckem, verslaggevers.
Het aannemen der wet De Vriendt-Coremans was de grootste en gewichtigste overwinning, welke de Vlamingen in hunnen 68-jarigen strijd behaalden. Zij riep de volledige gelijkheid uit tusschen beide rassen in België en was natuurlijk het voorwerp eener hevige tegenwerking van alle Franschgezinde krachten. De eerste stemming in den Senaat was haar ongunstig: zij werd naar de tweede Kamer teruggestuurd, zoo verminkt, dat zij de Vlamingen geene voldoening meer kon geven. De strijd, welken de Flaminganten alsdan aanvingen, en dien zij, dag aan dag, onverpoosd gansch België door voortzetten, totdat de zege hun was, zal in gulden letters aangeteekend blijven in Vlaanderens geschiedenisboek. Hij toonde aan hoe levendig het zelfstandig-heidsgevoel bij ons Volk is; hij trok de aandacht van den vreemde en wel niet het minst onzer buitenlandsche stambroeders. Van verschillende kanten werd de wensch geuit over die debatten in de Belgische Kamers wat meer te vernemen dan er de kranten van medegedeeld hadden. Dit bracht er ons toe in één boekdeel de volledige besprekingen uit te geven volgens het beknopt verslag der zittingen. Al wat ten voordeele der Nederlandsche Taal en rechten pleit, werd daarin opgenomen; al wat de Wallonisanten uitdachten om de Vlamingen onder hun Waalsch juk te houden, werd er door de hoofden dier partij zelf ontwikkeld. Het is, in één woord, de trouwe weerspiegeling der gedachten omtrent de Vlaamsche Beweging in België.
Wij zullen er aan toevoegen eenige verklarende nota's, verder het portret en de levensbeschrijving der Heeren De Vriendt en Coremans, vaders der wet, Begerem, minister, die ze zoo flink wist door te drijven, Van Cauwenbergh en Van Vreckem, de twee bevoegde verslaggevers. De Vlamingen dragen die mannen in hun hart en zullen hun steeds erkentelijk blijven. Hunne namen behooren thans tot de geschiedenis der Vlaamsche Beweging: het is dan ook nuttig, dat allen, die de Beweging genegen zijn, ze leeren kennen.
Het werk zal een 400tal bladzijden beslaan; de prijs is vastgesteld op 3 frank (1 gl. 50 c., 3 shell.), vracht niet in begrepen.
Wij meenen er stellig te mogen op rekenen, dat vele in- en buitenlandsche stamgenooten dadelijk zullen inteekenen, opdat wij dan spoedig het noodige getal inschrijvingen bereiken en tot het drukken kunnen overgaan.
- Mozaïek, door F.W. Dryver, 2e omgewerkte druk. P. Noordhoff, Groningen. f 1.90.
Mozaïek mag het heeten, maar is het niet. 't Zijn losse steentjes, die geen figuur vormen, geen geheel.
De schrijver heeft het zoo gewild; rond komt hij er voor uit dat hij maar heeft willen geven een verzameling taalkundige en folkloristische aanteekeningen, te hooi en te gras gemaakt, aangevuld en uitgewerkt, zonder vaste stelregel. In zoover is het een eerlijk werk dat het niet meer wil schijnen dan het is. En om die reden is het ook nutteloos hier nu te pleiten over de eischen van zoo'n boek. Men moet het nemen zooals het is.
En dan is het verblijdend dat er al een tweede druk van is, want het heeft koopers gevonden, die iets meer wilden weten van alledaagsche dingen, die nieuwsgierig waren naar de afkomst of geschiedenis van woorden als abracadabra, alchemie, folklore, hippoeras, heiligmaker, kabbala, komenij, luilak, madeliefje, marsepein, nachtmerrie, oogst, overlijden, schrikkelmaand, veelvraat, vrouwedag en wat al meer. Wie het kochten hebben zich zeker tallooze keeren de oogen uitgewreven hij het zien van de ongedachte verklaring van doodgewone gebruiken, bij Paschen, Pinksteren, Kerstfeest, Oudejaar, bij de opheldering waarom de dagen der week en de maanden van 't jaar heeten zooals zij heeten en honderden andere dingen. Met zulke boeken vaart een geest van weetlust in den lezer, van groote onvoldaanheid over eigen onkunde; het prikkelt tot nadenken en napraten; het is dikwijls eene openbaring, want de meeste menschen hebben nooit zelfs aan de mogelijkheid gedacht dat een woordklank een groot stuk leven vertolkt en in opvolgende tijden van gedaante en beteekenis is veranderd met gaande en komende geslachten.
Daarom zijn boeken als Mozaïek goed voor wie wil verstaan, zooveel mogelijk, wat hij leest en wat hij zegt. Strenge wetenschap is het niet, de schrijver versmaadt zelfs geen gemoedelijke moraal. Maar men voelt onder het lezen dat hij meer verzwijgt dan hij zegt, en dus door strengere eischen nog aan zich zelf, zijne lezers voortdurend meer aan zich veoplichten zal.
- Leesboek der Dierkunde. Naar het Duitsch van Dr. O. Schmeil. Voor Nederland bewerkt door Dr. P.G. Beukers. 2o stuk. - Zutphen. W.J. Thieme en Comp.
In dit tweede stuk worden de Vogels, de Kruipende en Tweeslachtige dieren en de Visschen beschreven. De indeeling van ieder dezer vier klassen van werveldieren is goed gekozen. Misschien zal het sommigen nochtans wat zonderling schijnen onder de vogels de Spechten, Koekoeken en Papegaaien in drie afzonderlijke orden beschreven te zien, alhoewel men gewoon is ze onder den gemeenschappelijken naam Klimvogels in eene orde te rangschikken. Doch die indeeling maakt het uiteenzetten der stof gemakkelijker en daar de drie orden elkander in het boek opvolgen, levert zij, onzes inziens, voor de studie hoegenaamd geen bezwaar op. Hetzelfde geldt voor de drie orden: zeefbekken, roeipootigen, langvleugeligen en kortvleugeligen en die, zooals de schrijver zelf doet opmerken, de groep (gewoonlijk als orde aangegeven der zwemvogels uitmaken. Alleenlijk de gierzwaluwen hadde de schrijver - voor het gemak der studie - misschien beter bij de zangvogels na de familie der zwaluwen doen plaats nemen in stede van ze als afzonderlijke orde te beschrijven.
Niettemin blijft dit tweede stuk de waardige voortzetting van het knappe Leerboek en zal den leeraars in de Dierkunde ten zeerste welkom zijn en naar het derde stuk doen verlangen.
De uitvoering er van is even onberispelijk als die van het eerste en de platen zijn meestal nog sierlijker. B.
- C.L. Van Balen: Rembrandt. Zijn leven en werken. (Zutphen. W.J. Thieme & Co.
Het voorwoord zelf van deze ‘korte schets’ toont ons het doel van den schrijver aan: ‘Dit werkje, zegt hij, ‘pretendeert niets meer te zijn dan een bescheiden poging om in populairen vorm een beknopt overzicht te geven van Rembrandt's Kunst en Leven, inzonderheid voor hen die gaarne iets meer aangaande den grooten meester willen weten, maar wien de tijd en de gelegenheid ontbreekt om uitvoeriger werken te raadplegen’
Daarin is Mr. C.L. van Balen uitstekend geslaagd: zijn boekje - dat heel mooi uitgevoerd is - was noodig geworden, vooral bij de Rembrandt-Tentoonstelling, vermits er geen enkel volkswerkje in dien aard, tenzij in de Künstler Monographiën van Kacksusz, bestond, en de grootere werken over den Meester niet alleen duur en moeilijk te krijgen zijn, maar tevens zóo uitgebreid, of zóo ingewikkeld, of zóo eenzijdig en fragmentair, dat het groote moeite en veel tijd kost er de minste bijzonderheid uit op te visschen.
Het boekje, niettegenstaande zijne beknoptheid, is, wat den inhoud betreft, zeer volledig: de groote lijnen in Rembrandt's leven en werk zijn er duidelijk