[Vervolg ‘Piet Uijs’]
stond niet weinig verwonderd daar een Lager aan te treffen. Doch weldra werd dit raadsel opgelost. 't Was Kasper Strijdom, die met een deel van den grooten Trek uit Natal terugkeerde en het gevaarlijk land ontvluchtte. Met moeite kon Piet Uijs zijne gramschap onderdrukken. Welhoe hij, die geen oogenblik geaarzeld had zijne Broeders ter hulp te snellen, hij vond nu een, deel van hen hier, het land ontvlucht. Groote moeite had Kasper om hem tot bedaren te brengen. Ja! de oude strijdmakker had wel reden om Natal te ontvluchten en zich terug te trekken naar een vreedzamer oord.
Hier eindelijk kon Piet Uijs inlichtingen inwinnen aangaande Retief. Hij vernam van Kasper hoe Retief met de zijnen te Umkungunhlovo aangekomen. daar laffelijk vermoord werd op het oogenblik dat hij naar zijne Broeders zou wederkeeren.
Het gloedvolle woord van Uijs zette velen der makkers van Kasper Strijdom aan om met hem weder te keeren naar het land, dat ze ontvlnchtten.
Nauwelijks steeg 's anderen daags de zon van achter de bergen op, of de paarden stonden gezadeld [...]n was gereed om te vertrekken. Twee dagen daarna, tegen het vallen van den avond, bereikten zij het Lager der overgebleven Boeren van den grooten Trek. Met de grootste gulhantigheid werden ze door Gert Maritz en zijne strijdgenooten ontvangen. Doch de vrengde van Piet Uijs veranderde welhaast in droefheid, toen hij vernam dat het kiezen van een Hoofd-Kommandant den twistappel in hun midden dreigde te slingeren. Twee der invloedrijkste Boeren van den Trek, Hendrik Potgieter en Gert Maritz, dongen naar het hoofd-kommando. Hendik Potgieter vooral scheen niet te willen onderdoen en zou zelfs met zijne aanhangers het Lager verlaten, wanneer men hem niet tot opperbevelhebber koos.
In den namiddag hield de krijgsraad vergadering. Toen Uijs met Frans van Staden de tent binnentrad, was deze reeds gevuld met de voornaamsto Boeren. Aanstonds werd de vergadering geopend. Eerst werden de boodschappen van de twee Engelschen gehoord, die een bondgenootschap voorstelden, dat door de Boeren gretig aanvaard werd. Nu kwam men tot de brandendo kwestie, die de krijgsraad te beslissen had. Beurtelings werd voorgesteld het opperbevel aan Hendrik Potgieter, Gert Maritz en Piet Uijs op te dragen.
Na eene heftige woordenwisseling waarin Hendrik Potgieter zich vooral door zijne bedreigingen onderscheidde, stelde Piet Uijs voor de stemming te verdagen tot zijne mannen, die den wagentrek begeleidden, zouden aangekomen zijn.
Het voorstel werd aangenomen, waarop de vergadering uiteenging.
Keeren wij eenige dagen terng naar het Lager, dat Piet Uijs aan den overkant van den Berg had achtergelaten. Alles was langzaam gereed gebracht en weldra kwam de lange stoet van ossen en wagens in beweging en kronkelend ging hij langzaam voort over bergen en rotsen, slechts nu en dan stilhoudend om de trekdieren te laten uitrusten. Niets kenmerkte den tocht dan een ongeluk, dat tijdens een hevigen storm voorviel. Een der voorste wagens, die aan den rand van eene kloof was blijven stilstaan, werd door een hevigen rukwind van den weg geslagen en wagen met gespan, alles verdween in de diepte. Op hetzelfde oogenblik bedaarde de storm.
Eenige dagen daarna hereikte het Lager Natal. Het was een vreugdevol wederzien tusschen Uijs en zijn paarden-kommando en hunne vrouwen en kinderen.
Denzelfden namiddag werd eene vergadering gehouden van de mannen van den Uijstrek. Men was op het punt eene beslissing te nemen toen Frans van Staden en Sarel Celliers, twee der invloedrijkste Boeren binnentraden met het voorstel, dat Uijs, samen met Potgieter, het bevel zouden namen onder het oppergezag van den Krijgsraad. Gert Maritz zou van het opperbevel afzien.
Allen, Uijs aan het hoofd, stemden toe op voorwaarde slechts dat Potgieter er ook in beruste. Donzelfden avond nog slaagden Frans van Staden en Sarel Cilliers er in Potgieter te overhalen en samen begaven zij zich naar de tent van Uijs waar alles broederlijk geregeld werd, zoodat niets meer aan hunne overeenkomst ontbrak dan de toestemming van den Krijgsraad.
Intusschen grepen te Umkungunhlove bloedige tooneelen plaats. Daar troonde Dingaan, het bloeddorstig en verraderlijk Zulu-Opperhoofd Umhela, een zijner dapperste legeroversten, werd op zijn bevel wreedaardig ter dood gebracht omdat hij zich over de geleden nederlaag dnrfde rechtvaardigen; en, op aanraden van Maresi, den toovenaar van Dingaan werd Manondo vermoord, de eenige Zulu, die zijne stem tegen de moorderijen, op Retief en zijne volgelingen gepleegd, had durven verheffen. Niets kon baten, noch de talrijke diensten van Manondo noch de tranen van Panda, 's konings jongeren broeder.
Den dag, waarop de krijgsraad beslissen zou, bevond zich Maresi, de toovenaar niet ver van het Lager der Boeren, als spion van Dingaan, doch eer hij het zelf bemerkte, werd hij door een groepje verkenners vastgegrepen en naar het Lager gebracht. Men leidt hem de vergadering binnen juist op het oogenblik dat de krijgsraad de overeenkomst tusschen de beide kommandanten bekrachtigd heeft. De arglistige toovenaar slaagde er in zich voor een vluchteling te doen doorgaan en men was op het punt hem weg te brengen, wanneer de aankomst van Biggar, den Engelschman en de Zulu-Opperhoofden, allen bondgenooten, gemeld werd. Dadelijk worden zij binnen gelaten. Nauwelijks hadden de twee Zulu's Marezi gezien of zij herkenden in hem den moor-