ontnomen. Ook werd hem de oude handpers ontnomen, welke aan de Regeering was overgegaan en waarop hij de Volksstem drukte. Het blad was evenwel daarmee niet dood. Celliers liet een aftandsche pers, die hij nog ergens liggen had, inderhaast in orde brengen en tot groote woede van de vijanden, bleef de Volksstem op regelmatige tijden verschijnen en werd warm gesteund door de burgers. Zelfs werd de sub-editeur Bok, beschuldigd van hoogverraad, op het Volksstemkantoor in hechtenis genomen en in December 1880, bij het uitbreken van den Vrijheidsoorlog, had Celliers op een aanklacht van ‘oproerig smaadschrift’, hetzelfde lot.
Na het herstel van den vrede, verscheen het blad tweemaal in de week, eens in 't Nederlandsch eens in 't Engelsch. In 1882 werd Celliers gekozen als Volksraadslid; in 1884 in de commissie om verslag uit te brengen over de Spoorwegvoorstellen (verbinding van Pretoria met Lourenzo Marques), waarvan hij een warm voorstander was, maar waartegen bij de burgers een zeer heftigen tegenstand bestond. De Volksstem heeft er zeer veel toe bijgedragen om de handen van Regeering en Volksraad tot verwezenlijking van de spoorwegplannen te sterken. In 1888 verkocht Celliers zijn zaak aan de Transvaalsche Regeering, de Volksstem er in begrepen. Doch de Regeering bleef slechts voor enkele dagen eigenares van de Volksstem, die het eigendom werd van den Heer W. Jonker, een Vrijstater, die evenwel reeds het volgende jaar overleed en een opvolger kreeg in Dr. F.V. Engelenburg, die tot op heden het editeurschap waarneemt. De Volksstem was in 1890 in eene maatschappij omgezet om eindelijk den 22 December 1897 het volle eigendom te worden van den tegenwoordigen editeur. De Volksstem had nu een zeer krachtige ontwikkeling genomen, verscheen driemaal in de week; maar deze Volksstem volstond nog niet om de leesgraagte te bevredigen en den 1 Januari 1895 verscheen een dagelijksche uitgave van het blad terwijl de oudste uitgave tot twee verschijningen in de week werd teruggebracht en nog altijd bestaat. Naast de oudere Volksstem is in 1895 ook nog een uitgave in het Fransch verschenen onder den titel van La Semaine, die eenmaal in de week uitkomt en hoofdzakelijk in 't buitenland gelezen wordt, waar ze geleid heeft tot beter en onpartijdiger kennis van Transvaalsche toestanden. Kennis van het Nederlandsch is in 't buitenland nog weinig verspreid. Vandaar de noodzakelijkheid van een Fransche uitgave. Doch door het taaie, helder zelfbewust streven van
mannen als Engelenburg, wordt een toekomst opgebouwd, die ook buiten onze enge grenzen de kennis van het Nederlansch voor velen onmisbaar maakt. Met de handhaving en verspreiding van onze taal in Zuid-Afrika staat of valt de kans, dat het Nederlandsch een wereldtaal worde; van haar verbreiding aldaar hangt af of onze taal in de volgende eeuw een taal wordt, waar men in 't buitenland notitie heeft van te nemen. Dit zei gezegd voor die kampioenen in den Taalstrijd, die met lijf en ziel gemengd in de worsteling te huis, soms minder belangstelling voelen voor de lotgevallen van onze taal buiten ons enge Vlaanderen. Zij die werkelijk het Nederlandsch taalgebied overschouwen en de taaltoestanden over de wereld kennen, beseffen zeer helder, dat de lotsbestemming van onze taal hier en overzee innig samenhangt; beseffen zeer helder hoe verreikende gevolgen het bebestaan van een organisme als het A.N.V. kan hebben; wat een invloed het kan krijgen op de lotsbestemming van onze moedertaal.
Een van de werklieden, die medebouwen aan het oprijzende taalgebouw, - niet een die werktuigelijk zijn aangewezen taak verricht - maar een die klaar weet wat beteekenis ieder steen, door hem aangebracht, heeft in het oprijzende monument, is Dr. F.V. Engelenburg. Alhoewel nog jong - hij werd in 1863 te Arnhem geboren - heeft hij zich in de Zuidafrikaansche Staatkundige wereld een zeer belangrijke plaats veroverd en is een gewichtige factor geworden in den ontwikkelingsgang van Zuid-Afrika. Voor zijn beteekenis als dagbladschrijver zijn zijn rechtskundige studiën hem van zeer groot nut geweest. Hij promoveerde in de rechtsgeleerdheid te Leiden in 1887 waarna hij zich te 's Gravenhage als advocaat vestigde. Doch hij voelde zich aangetrokken door de journalistiek, waaraan hij zich weldra geheel wijdde; onder Baron van Hogendorp maakte hij deel uit van de redactie van het Haagsche Dagblad. In 1889 naar Zuid-Afrika vertrokken aanvaardde hij daar, kort na zijn aankomst, zooals we hooger vermeldden, de taak van editeur van de Volksstem, waarvan hij thans hoofdopsteller en eigenaar geworden is. Dit blad is sedert 1873 de onvermoeide en krachtige voorvechter geweest in de verdediging van de Boeren tegen Britsche aanmatiging en Britsche kuiperij. Onder Engelenburg's leiding is de Volksstem niet afgeweken van het oude programma. Integendeel; onvermoeid staat ze nog steeds in de bres om den loerenden en sluipenden luipaard af te weren. Ze heeft thans een zeer ruimen kring van lezers en oefent een sterken staatskundigen invloed, zoodat ze naar waarheid de stem van het Volk mag heeten.
Dr. Engelenburg is in de eerste plaats een politiek journalist en gaat als zoodanig geheel op in het politiek tweegevecht, dat sedert een halve eeuw gevoerd wordt tusschen het Afrikaner-element in Zuid-Afrika en de Britsch-Imperiale factor. Hij is een sterke doch geenszins slaafsche steun voor de Regeering en hij laat het aan geen afkeuring of hekeling ontbreken, wanneer iets, naar zijn inzicht, verkeerd is. Zijn streven is de Z.A.R. politiek en economisch, niet bij naam, maar in werkelijkheid, onafhankelijk te maken van den overwegenden Engelschen invloed. Dat hij daarom door de Engelschen met geen goed oog wordt aangezien ligt in den aard van de zaak. Maar wat te betreuren is, is dat hij bij een gedeelte van het Afrikaner-element vijanden, bittere vijanden heeft. Afrikaners, niet alleen in de Republiek geboren, maar die aan de leus ‘Afrika voor de Afrikaners’ een enge baatzuchtige heteekenis geven, zien met leede oogen hooge stellingen in de maatschappij door Hollanders ingenomen, spreken van Hollandsche kuiperij, van Hollanderkliek, die het land komt uitbuiten en de landszonen verdringen. Betreurenswaardige verblinding, die niet wil inzien, dat een jong land, dat zich op minder dan vijftig jaren van den eenvoudig patriarchalen toestand heeft moeten vervormen tot een Staat met Europeesche ontwikkeling en steeds nieuwe takken van bestuur, geen vreemde, degelijk wetenschappelijk onderlegde krachten ontberen kan En als men die krachten toch niet missen kan, waar kan men die beter halen dan bij een broedervolk, bij den stam waaruit men zelf ontsproten is en waarvan de burgers in de Republiek gevestigd, onder alle omstandigheden hebben getoond het lief en leed van hun stamgenooten te willen deelen en tot offers bereid te zijn? Eilaas, een prominent man als Engelenburg laadt allicht den schijn op zich een verdediger te zijn van het ‘Hollander-monopolie van staatsambten.’ Nu dàt is Engelenburg niet. Ook zijn leus is het: Afrika voor
de Afrikaners en Staatsambten voor de landszonen. Maar laten de landszonen flink en degelijk daartoe opgeleid worden. Zoolang de Republiek geen voldoende krachten leveren kan uit den schoot van 't volk zelf ontsproten, bediene men zich van vreemde krachten, bij voorkeur van zulke, die met het broedervolk mee kunnen voelen, lijden en strijden, liever dan zeer gewichtige takken van bestuur toe te vertrouwen aan nog onervaren handen. In het verdedigen van dat stelsel is Engelenburg volkomen oprecht. Deze hulde hem hier gebracht, kan niet verdacht worden, daar ze uitgaat van een Vlaming, die, buiten den Zuidafrikaanschen strijd van gevoelens en belangen staande, een onbenevelden blik op de toestanden heeft. Er zijn immers ter nauwernood 60 Belgen in de Republiek; van die 60 misschien 40 Vlamingen, waarvan geen enkele eenig ambt bekleedt, dat afgunst moet wekken, zoodat de Vlaming een volkomen openhartig en onpartijdig oordeel uitspreken kan. Engelenburg's oprechtheid, gaat in dezen tot edelmoed. In het jubelnummer van zijn blad, dat zijn eigendom is, schrijft hij:
‘Ik heb het editeurschap der Volksstem nooit anders beschouwd dan als een fidei-commis, als een vertrouwenspost, als een konfidentiële opdracht, mij in handen gesteld niet ter behartiging van een of ander politikus of kapitalist, doch ter bevordering van het maatschappelik welzijn der beste elementen onder onze Transvaalse bevolking.
Ik wens dan ook, bij deze bizondere gelegenheid, uitdrukkelik te verklaren dat, indien een zoon des lands zich mocht komen aanmelden, met voldoende toewijding, bekwaamheid en geschiktheid om, in het bezit van uw vertrouwen, als Volksstem-editeur mij te vervangen, ik - als zijnde enkel een genaturaliseerde Transvaler - zal terugtreden, zonder wrok, omdat ik het bewustzijn heb naar beste vermogen mijn plicht te hebben gedaan. Deze openbare verklaring vindt zijn reden hierin, wijl ik er prijs op stel, dat de Volksstem ook in de toekomst, voortdurend en bij uitnemendheid zal blijven de stem van het volk der Z.A.R. Verkiest gij dus een zoon des lands als editeur, ik zal bereidwillig voor hem pad geven.’
Heeft hij vijanden, talrijk zijn onder de beste burgers, de verlichtste krachten van de Republiek, diegenen die hem om zijn rechtschapenheid waardeeren en toen de Volksstem - op een aanklacht van schennis van het Hof (het Hooggerechtshof), meen ik me te herinneren - een boet had opgeloopen, brachten dadelijk voorname burgers en hooge ambtenaren uit achting voor Engelenburg de som bijeen, waarmee de boet zou worden betaald.
Voor de Afrikaners is het behoud van de Nederlandsche (Hollandsche zeggen ze ginder) taal, hun moedertaal, de machtigste hefboom voor de opbeuring en omhoog-heffing van hun nationaliteit. Wie het wel meent met de Boeren en hun goed recht wil erkend zien, moet het wel meenen met hun taal en het goed recht van die taal helpen verdedigen. Zoo werd Dr. Engelenburg, ofschoon geen taalgeleerde en, enkel door zijn beroep een taalbeoefenaar, een hardnekkig taalstrijder. Toen hij, na zorgvuldig onderzoek en door bevoegde personen voorgelicht, overtuigd werd dat de Nederlandsche Taal in Zuid-Afrika gebaat zou wezen door vereenvoudiging in spelling en verbuiging, aarzelde hij niet, trots heftige bestrijding en tegenkanting, door middel van zijn blad, die overtuiging practisch te verwezenlijken, die door vele gezaghebbende personen in Z.A., o.a. door Dr. Mansvelt, gedeeld wordt. En zoo verschijnt thans de Volksstem in vereenvoudigde spelling (zie bovenstaande uittreksel) en levert practisch het bewijs, dat het lezend publiek zich zeer gauw gewent aan de enkele veranderingen in de spelling, die de vereenvoudigers willen invoeren.
Onze taalstijd vindt in Dr. Engelenburg een verlichten steun. Hij looft milde belooningen uit aan Zuidafrikaansche leerlingen, die zich in het Nederlandsch opstel onderscheiden; moedigt de in Z.-A. ontluikende letterkunde aan door prijsvragen uit te schrijven voor letterkundige en romantisch- historisch Zuidafrikaansche werken, waaraan hij openbaarheid verschaft in de Volksstem.
Het kon dan ook niet anders of het plan van de oprichting van een Algemeen Nederlandsch Verbond, dat allen in één machtigen Bond wil samenbrengen, die over de wereld onze taal liefhebben en mee willen werken tot haar handhaving en verbreiding, zou zijn hartelijke sympathie genieten en zou op zijn krachtigen steun mogen rekenen en wanneer Engelenburg iets steunt, doet hij het op koninklijke wijzen. Onze Vereeniging telt bem onder haar Begunstigers en in