Neerlandia. Jaargang 2
(1898)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAan den Tafelberg.1.
Schoon zijt gij, Tafelberg, bespoeld door blauwe waatren
Wier diep azuren glans met tooverkracht ons boeit,
Die. door den storm gezweept, met donderstemme klaatren
Of murmlen als het zonlicht gloeit.
Schoon is uw trotsch gevaart, als wolken u omzweven,
Of 't lichtgrijs, donzig kleed uw hooge kruin bedekt,
Dat, uit de zachte wol der nevelen geweven,
U tot een sierlijk tooisel strekt.Ga naar eind(1)
2.
Hoe prijkt uw achtbaar hoofd in heldre middagstralen,
Hoe ernstig staart ge ons aan, wanneer de zilverschijn
Der maan een vloed van licht doet om uw helling dwalen,
Die tintelt in uw diep ravijn!
En schoon is ook de krans, die om uw voet zich slingert:
Der eiken donker loof, der dennen groen gewaad,
De frissche verf der druif, die zwelt aan d'eedlen wingerd,
De boomgaard met zijn blij gelaat.
3.
Dit was niet altijd dus. Eens dwaalden woeste scharen
Hier met hun kudde in 't rond of zochten aan het strand
Een kommervol bestaan door schelpvisch saâm te garen,
Die liggen bleef op 't oeverzand.Ga naar eind(2)
Toen hief geen enkle kerk haar torenspits ten hemel.
Toen rende 't stoomros nog niet snuivend langs uw kust.
Toen blonk aan uwen voet geen zeil in 't lichtgewemel -
En in uw baai was altijd rust.
| |
[pagina 4]
| |
4.
Daar daagde een dapper volk van uit het kloeke Noorden
En hamerslag op slag verschrikte de eenzaamheid.
Het kroost der Geuzen kwam van Maas- en Scheldeboorden
En heeft zich hier een plaats bereid.
Gij zaagt een stad ontstaan; gij zaagt de wimpels zwieren
Van schepen, rijk belaân met keus van specerij.
Op 't vruchtbaar veld zaagt gij het koren welig tieren
En druiventrossen lachten blij.
5.
Die stad werd ras een staat door 't immer voorwaarts trekken
Der mannen, kloek en fier, met vrijheids min in 't hart,
Wien slechts het eenzaam veld tot woonplaats konde strekken,
Ver van wat 's steedlings ziel verwart.
Ontbering en ellend' en velerlei gevaren.
Geweld van 't wild gediert, en krankheid, die verwoed,
Wat ze aangrijnt, ras verteert, verbitterden hun jaren,
Maar bogen! niet hun stalen moed.
6
Gij zaagt een andre schaar, niet lang na d'eerste komen,
Een eedlen stoel, die uit hun Vaderland gevloôn,
Om des gewetens wil geen ballingschap wou schromen,
Geen' dwingeland op Frankrijks troon.
't Herbergzaam Neerland bood den kloeken Hugenoten
Een schuilplaats, toen hun vorst met gruwzaam wreed geweld
hen uit het lieflijk land der Vaadren dorst verstooten
Of hen in keetnen hield gekneld.
7.
En weer van Hollands strand toog naar de Zuiderkusten
Deez' vrome Christenschaar, geleid door haren God,
Om in uw koele schaûw van hoon en smaad te rusten.
Trouw aan des Heeren hoog gehod
Bleef ze ook in 't nieuwe land, waar lieflijke landouwen,
Door hare noeste vlijt der wildernis ontrukt,
Den verren naneef nog de vruchten doen aanschouwen,
Die haar geloofsmoed heeft gepluktGa naar voetnoot(3).
8.
Gij zaagt, o Tafelberg, ruim driemaal vijftig zonnen,
Nadat door Hollands volk uw kustzoom was betrêen,
De schittring van een glans op zwaarden en kanonnen
En - Neêrlands heerschappij vlood heen.
De Brit, de trotsche Brit, werd heer in uw gewesten;
Zijn vlag waaide over 't land; het Britsch streed met de taal
Der mannen, die de spraak van wie den staat eens vestten
Nog bleven spreken, trouw als staal.
9.
Toch kwam verbroedring ras; maar ook verbittring weder,
Toen 't somber moordtooneel op 't bloedig Slachtersnek
Het Afrikaansche hart, dat menschlijk klopte en teeder,
Ontzette door zijn wreeden trekGa naar voetnoot(4).
En sinds begon de strijd met Englands heerschappije
Al bleef nog jarenlang het krijgszwaard in de schee,
Tot heete vrijheidsdorst ver in de woestenije
Den Afrikaner trekken deê.
10.
Zwaar viel hem deze tocht. doch onder bloed en tranen
Zocht hij een Vaderland vrij van het Vreemd Gezag,
En 't fier Natatia zag 't wappren van de banen
Der Afrikaansche Vrijheidsvlag.
Geen moordende assegaai van Dingaans soldenieren
Vermocht hem te weerstaan; doch van die plek der rust
Verdreef hem dra de vloot, die Britsche krijgsbanieren,
Deed waaien langs de stille kust.Ga naar voetnoot(5)
11.
Straks stroomt er heldenbloed, wanneer de roeren knallen
Bij Boomplaats, - later nog - op Amajuba's ‘kop’;Ga naar voetnoot(6)
Maar bij het eind des kamps mag 't blij triomflied schallen
En stijgt de vreugd des volks ten top:
Twee Vrije Staten zijn, na jaren moeite en lijden,
Gevestigd door den Boer en tuigen van zijn moed,
Die onbezweken was, waar 't Recht hem riep tot strijden
En 't wagen van zijn goed en bloed.
12.
Doch aan uw' voet, o berg, zoo heerlijk schoon gelegen,
Verheft een landhuis zich van tusschen 't groene loof.Ga naar voetnoot(7)
Daar binnen woont een man, dien overvloed van zegen
Helaas! verlokt tot snooden Roof.
Raad van de Rijksvorstin en Eerste van 's Lands Vaadren,Ga naar voetnoot(8)
Geacht, outzien, gevleid door Afrikaan en Brit,
Drijft een eerzuchtig plan hem sneller 't bloed door de aadren:
Hij streeft met onrecht naar 't Bezit
13.
Van 't vrij en sler Transvaal, hem lang een doorn in de oogen.
Het snoodst verraad wordt door zijn listig brein beraamd.
De Republiek vergaat, zoo 's Heeren alvermogen
Het eerloos ontwerp niet beschaamt.
Eerst drupt een veile pers haar gif van valsche Logen
En bittre vijandschap in 't wankelbaar gemoed
Van velen, die daarheen om goud te winnen, togen
En prikkelt hun 't onrustig bloed.
14.
Toen drong, terwijl de Boer nog veilig zich bleef achten,
- Al dreigde ook Rebellie des Vreemdlings 't Vaderland, -
Een roovrentroep in 't land met schandlijk rechtverkrachten
Maar werd geslagen door zijn hand.
Gevangen werden, wie zich reeds verwinnaars droomden,
Ontmaskerd was 't verraad, aan uwen voet gesmeed,
En schoon de staatsliên nog een tijdlang onheil schroomden
Daar kwam weer vreugd na bitter leed.
15.
Maar thans, o Tafelberg, omhul uw hoofd met schaamte:
De man, die bloed vergoot en eeden heeft veracht,
Dien 't eenzaam Graf nog vloekt en 't half verteerd geraamte
Der strijders, door zijn schuld geslacht,
De man, die Broederkrijg in Afrika ging brengen,
De schrikbare oorlogstoorts in vollen vrede ontstak,
Wier sombre vlammen straks de velden zouden zengen.
- Hij voelt zich niet beschaamd en zwak.
16.
Bewierookt en vergood door kleinen en door grooten,
Praalt hij en pocht opnieuw met schaamteloozen trots,
Als kon geen enkle macht hem van zijn zetel stooten,
Als stond zijn stoel vast als uw rots. -
Zal in uw schaûw dan weer de Dwingland zegepralén.
Is Doornkops bloedig veld en 't weefsel van verraad
Een aanbevelingsbrief om hem weer in te halen
Die 't Afrikaansche volk versmaadt?
17.
Neen! zulk een hoon wordt nooit opnieuw door u geleden:
Het Kaapsche Volk, schoon trouw aan Englands koningin,
Wil toch geen mannen zien, die ijzren keetnen smeden
Voor Broeders uit hun huisgezin.
Hun eerlijk hart wil geen Verraders zien regeeren;
Hun vrije nek geen Trotschaard hulde hién:
Gij zult, ô Tafelberg, geen Onrecht triomfeeren.
Maar 't loos Bedrog verslagen zien.Ga naar voetnoot(9)
E M.v.d.M.
|
|