Holland en China.
Prof. Schlegel schreef in het Vaderland het volgende:
‘Sedert de maand Juni 1897 verschijnt te Peking een Chineesch maandelijksch tijdschrift voor de verspreiding der kennis van westersche landen, uitgegeven door de Sjang-hien-Tang, of Hal waar men Verdiensten waardeert, en waarin mededeelingen voorkomen over de westersche politiek, industrie, handel en wetenschappen.
In het laatste nummer komt ook voor een artikel over de overstroomingen van de Gele Rivier. De schrijver maakt daarin met grooten lof gewag van het verslag daaromtrent door Hollandsche ingenieurs een tiental jaren geleden uitgebracht. Zooals men weet, werden hoofdzakelijk door gemis van medewerking en ondersteuning van den toenmaligen Ned. Consul-Generaal te Peking, de diensten van bovengenoemde heeren niet aangenomen. Het werk werd toen, luidens de Chineesche nieuwsbladen, aan een syndicaat van Fransche ingenieurs toevertrouwd; maar hoewel millioenen aan de waterkeering besteed werden, verbrak 4 a 5 jaar later de rivier weder hare dijken. Nu raadt de Chineesche schrijver aan wederom de hulp van Hollandsche waterbouwkundigen in te roepen, vermeldende, dat de Hollanders den Rijn, die uit Zwitserland ontsproten, Duitschland doorloopt en zich in Holland in zee stort, en die eeuwen lang herhaaldelijk zijn oevers overstroomde en vruchtbare velden in moerassen verkeerde, geheel hebben bedwongen, en zijn loop geregeld, zoodat nu zelfs groote schepen van Zwitserland af direct in zee kunnen komen, en de stoombooten niet meer opgehouden worden door zand en modder. De Hollanders, vervolgt hij, zijn de beste waterbouwkundigen en zeevaarders. Oudtijds was hun land geheel onder de vloedgolven bedolven en behalve eenige visschers zag men weinig bewoners. De Hollanders hebben toen niet geschroomd een groote menigte volks te werven, gelijk men elders soldaten werft. Zij hebben hooge dijken langs de zeekust gebouwd, bijkans gelijk aan onzen Grooten Muur, ten noorden van China, zoodat de plaats, waar vroeger alleen visschers hun netten wierpen, thans veranderd is in een streek waar tallooze steden verrezen zijn. De Chineesche schrijver vat zijn artikel samen met de woorden, dat als men destijds den Nederlanders vergund had hun krachten aan de Gele Rivier te beproeven, en de ramp had voorkomen alvorens zij plaats gegrepen had, het niet zoover gekomen zou zijn als thans.
Het doet mij, als Nederlander, genoegen mijn landgenooten het bovenstaande mede te deelen. Wellicht vinden zich eenige onzer waterbouwkundigen daardoor aangespoord eens voor goed een eind te maken aan de ramp van China, zooals de Chinezen de Gele Rivier noemen. Zij zullen bij onzen tegenwoordigen Nederlandschen Consul-Generaal, den heer F.M. Knobel, zekerlijk warme en krachtige ondersteuning vinden.’