Benoorden Moerdijk.
De Oorlog en onze koloniën. - De ‘Friesland’ naar de West. - Worden wij in Oost-Indië door Japan bedreigd? - De Pedir-Expeditie. - Het bezoek van de Koninginne aan Parijs. - Kwestie-Israels. - Het eerste Nederlandsche Philologen-Congres.
Heeft Nederland rechtstreeks belang bij den oorlog, die nu tusschen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Spanje uitgebroken is?
De vraag is dadelijk gedaan en door sommigen toestemmend beantwoord. Hierbij wordt buiten rekening gelaten dat ook onze handel en ons verkeer met de twee oorlogvoerende Staten er veel last van kunnen hebben, middellijk. Zulke ongeregelde toestanden zijn nooit prettig, en men weet nooit wat er gebeuren kan bij het aanhouden van schepen onder onze vlag, om naar contrebande te zoeken, te meer daar noch Spanje, noch Noord-Amerika het Parijsche verdrag tegen de kaapvaart geteekend hebben. En hoe zullen wij kleur bijzetten aan onze verkoopen, indien ons van een van beide kanten onrecht mocht geschieden? Een vlootvertoon?... Hm! De tijden dat een Hollandsche vlootvoogd den bezem in den mast voerde, zijn lang voorbij, en ze zouden niet kunnen terugkeeren, al heerschte er een wakkerder geest in ons volk dan 't geval is. Of men zich veel zou bekommeren om ons protest, als het er op aan kwam? Het valt te betwijfelen. Beter is 't ongetwijfeld, voorbereid te zijn op de daad zelf, en dan onmiddellijk op te treden, hetgeen althans ten aanzien van onze koloniën kan geschieden.
Curaçao, de overige kleine Nederlandsche Antillen en Suriname liggen om zoo te zeggen aan den rand van het terrein, waar wellicht het vinnigst gestreden zal worden. Suriname loopt als deel van het vasteland wel geen gevaar, maar mag men hetzelfde ook zeggen van de Nederlandsche Antillen? Saba, St-Eustacius, Saint-Martin liggen op 200 mijlen van Porto-Rico; Curaçao, Bonaire, Aruba op 400 mijlen. Als vluchthaven zou ook het bezit van een van de kleinere eilandjes voor beide oorlogvoerende partijen hoogst belangrijk kunnen zijn.
Onze regeering heeft er de Friesland heengezonden. Dat is een klein, maar modern schip, dat een beter vertoon maakt dan een van de groote houten en ijzeren kasten van weleer, thans vrijwel waardeloos geworden in een zeeoorlog. Maar jammer is het dat de Evertsen, in plaats van naar Lissabon te gaan om er de Vasco da Gama-feesten meê te vieren, niet óók naar de West gezonden wordt. Feestvieren en groote mannen herdenken is goed, op zijn tijd, maar zaken gaan voor. Twee oorlogschepen zouden toch al weinig genoeg geweest zijn, met een smaldeel van vier of vijf onzer beste gepantserde schepen zouden onze koloniale belangen in de Nieuwe Wereld volkomen beveiligd geweest zijn, want zulk een macht, al is ze niet groot, zou bij een botsing tusschen de oorlogvoerende partijen, volgende op een schending van ons gebied, door ons partij-kiezen tegen den schender den doorslag kunnen geven, en daar men dit zou inzien, zou de schending zeker achterwege blijven.
Men denke ook niet te licht over de zedelijke uitwerking op het buitenland, als Nederland weer eens flink voor den dag kwam, ook op krijgskundig gebied.
In de Oost zijn onze belangen grooter, maar het gevaar ligt dààr veel verder in het verschiet. Het zou, naar sommigen vreezen, alleen kunnen bestaan in het geval dat Amerika de Filippijnsche eilanden buitmaakte. Zouden de Vereenigde Staten deze Spaansche kolonie kunnen behouden? Ze ligt wel wat al te ver weg. En wie weet of Japan dan niet alles zou doen om zijn eilandenrijk naar het Zuiden uit te breiden - nu uitbreiding van zijn gebied op het vasteland van Azië bezwaarlijk of onmogelijk geworden is - of het in ruil daarvoor niet geneigd zou zijn, Amerika de behulpzame hand te bieden in den oorlog; een hulp die beslissend zou zijn? Daar is niets ondenkbaars in, zelfs niets wat onwaarschijnlijk is. We zouden dan Japan als naaste buren krijgen.
En daar heeft men een zwaar hoofd in. Het jonge, vooruitstrevende, krachtig zich ontwikkelende Japan! Wij geven al het voorafgaande grif toe, maar zien het gevaar van het laatste veel minder in. Liever een mededinger als Japan, dan een mededinger als Engeland. Door het bezit van de Filippijnen zou juist voor een goede poos voldaan zijn aan den landhonger van Japan, als het dien gevoelt; en voor 't overige, de Japanners zijn eigenlijk reeds onze buren (Formosa ligt niet zoo ver van het noorden van Borneo) en in de toekomst zullen wij toch met deze krachtige mogendheid tot een schikking moeten komen. Wie zich verbeeldt dat wij het ooit met geweld tegen dit rijk van 40 millioen zielen, dat zijn hulpbronnen pas gaat ontwikkelen, kunnen opnemen, heeft toch een vreemden kijk op de werkelijke machtsverhoudingen!
Ziedaar reeds een te groote hoeveelheid politiek om nu nog over de Pedir-expeditie te spreken, over den veldtocht die, onder leiding van kolonel van Heutsz, ondernomen zal worden naar een broeinest van Atjeesch verzet. We kunnen ook wel wachten tot deze expeditie aan den gang is. Zelfs in Noord-Nederland schijnt dit plan veel minder de aandacht te trekken dan het verdient, want het is hoogst belangrijk. Niemand kan voorspellen of we sedert de laatste frontverandering ten aanzien van Atjch op den goeden weg zijn, maar er is althans volharding in onze tegenwoordige Atjeh-politiek. En, zij 't ten koste van zware offers, reeds heeft een voorloopige goede uitslag deze pogingen bekroond. Wie weet of de expeditie naar Pedir niet de aanvang is van het einde van dezen sleependen, kankerenden kolonialen oorlog, die onze krachten verlamt, terwijl er zooveel gewichtige dingen te doen zijn, nu al een kwart-eeuw lang.
Wij zijn - gelukkig niet ter zake van Atjeh - dezer dagen in de groote buitenlandsche pers veel genoemd De Koninginnen hebben zich op reis door Frankrijk een dag of vijf te Parijs opgehouden, en hoewel zij reisden onder den schuilnaam van gravinnen van Buuren, hebben de regeeringspersonen toch aandacht geschonken aan dit bezoek, en Faure en Hanotaux zijn meer dan eenmaal in tegenwoordigheid van Hare Majesteiten geweest. Ook voor de Nederlandsche koloniete Parijs was het een heucbelijke gebeurtenis, en het is wel vleiend, aardige portretten van de Koningin en vriendelijke bijschriften te zien in groote bladen als de Gaulois en de Monde Illustré. Over de lieftalligheid van de jonge Koningin was maar één roep.
De Nederlanders te Parijs mochten voor deze gelegenheid, die hen samenbracht, dankbaar zijn, want de geruchtmakende kwestie Israëls was wel geschikt om misverstand, verwijdering en vijandschap te kweeken. Al wat uit die droevige zaken van Dreyfus en Zola voortspruit, of ermeê in verband staat, schijnt op noodlottige wijze tweedracht te zaaien. Maar het best zal zijn over de kwestie-Israëls niet meer te spreken, vooral nu de zaak reeds in de volksvertegenwoordiging behandeld is, en men niet kan verwachten dat ze nog eenig gevolg zal hebben.
Liever wijzen wij op een feit, in deze maand voorgevallen, en voor het meest ontwikkelde deel van ons volk van groot gewicht: het eerste Nederlandsche Philologen-Congres is op 13 en 14 dezer te Amsterdam