boorden, welke buitensporige aanmatiging aan den dag gelegd wordt door de Walen en vooral hier door dat tweetal ten overstaan van 2000 vergaderde Vlamingen. Zoo vond de heer Bertrand “dat de Wet nutteloos was en ongelegen kwam” Voor de Walen natuurlijk. Maar deze hebben over niets te klagen. Alleen de Vlamingen, wier taalrecht in den huidigen toestand gekrenkt is, hebben te oordeelen over de noodzakelijkheid van de wet.
De heer Bertrand “kan zich een wet in twee teksten niet voorstellen; een wet heeft een tekst, geen twee waarop men steunen kan”.
Daarop werd in de zaal geroepen: Wel dan de Vlaamsche tekst in de taal van de meerderheid.’ Verder bestreed de heer Bertrand de taalgelijkheid; ‘Er hoefde geen gelijkheid te bestaan omdat er in België geen twee talen waren. Men spreekt van de Vlaamsche taal. Maar dit bestaat niet. Men heeft het dialect van Antwerpen, dat van Gent, dat van Brugge, enz. Evenzoo voor het Waalsch. Er was in België eene taal, het Fransch; noch de taal van de Walen, noch die van de Vlamingen; maar eene verbindingstaal voor de twee Belgische rassen’. Hevige tegenspraak in de zaal. ‘Gelijkheid was in tegenspraak met de politieke inrichting van ons land. Onmiddellijk na 1830 was het Fransch tot eenige officiëele taal uitgeroepen en op dien grondslag rustte het Belgische Staatsgebouw. Men kwam altijd voor den dag met de taalgelijkheid in Zwitserland. Maar dat was iets heel anders. Zwitserland is geen land in den politieken zin, maar een vereeniging van Bondstaten, een Confédération. België was een land met ééne officiëele taal. In 1830 had men een Belgisch volk, een natie gevormd.’ Zijn deze staatkundige denkbeelden van den heer Bertrand niet zeer merkwaardig en proeft men er niet ten duidelijkste uit, dat de Waalsche Beweging geen ander doel heeft dan een bevoorrechten toestand te bestendigen? Er zijn, wel is waar, in een hoekje van Earopa, zoogenaamde Belgen, door de wisselvalligheden van de Staatkunde opgesloten binnen dezelfde landsgrenzen; maar deze Belgen bestaan uit twee rassen, verschillend in oorsprong en in taal: de Germaansche Vlamingen en de Keltische Walen. Heeft men van België nu in 1830 een zelfstandig land gemaakt, waarom zon dat feit de ondergeschiktheid van een van de Belgische rassen aan 't ander moeten meesleepen, wat toch het geval is, wanneer de taal van het een ondergeschikt is aan de taal van het ander? Dan immers liever de
Belgische nationateit opgelost en zoo nocdig een Bond gevormd waardoor èn de waardigheid, èn de zelfstandigheid van de twee Belgische rassen gevrijwaard wordt. De heer Bertrand bestreed de taalwet ‘omdat ze de kennis van het Nederlandsch aan de Walen opdrong. Met de wet zou het onmogelijk zijn voor de Walen om nog ooit een Waalschen Minister te krijgen.’ Wel, ware 't zoo buitensporig. dat ook een Waalsch Minister de twee landstalen kende, zooals ook alle Vlaamsche Ministers die kennen?
Een Vlaming kan met zijn taal alleen, zooals een Vlaamsch redenaar zei: ‘nog geen bruggedraaier worden in zijn eigen Vlaanderen.’ Dat is veel erger!
‘De Walen leeren geen Vlaamsch, zei nog verder de heer Bertrand, omdat ze bij de kennis van het Vlaamsch niet hetzelfde belang hadden als de Vlamingen bij die van het Fransch. Ze zouden het Nederlandsch dan ook nooit leeren!’ Zie dàt was voor de vergadering te kras. Zoo ten overstaan van 2000 Vlamingen, waaronder honderden Fransch hadden geleerd om geen ander reden dan om den Vlaamschonkundigen Waal ten dienste te staan, te komen verklaren: ‘Leert gijlieden maar voort Fransch, om onzentwil; wij verkiezen uw taal niet te leeren’, dat was nu toch àl te driest en nu werd de vergadering waarlijk woelig. Die verklaring schildert den Wallonisant nu eens in al zijn overmoed.
Wat grooter belang zouden de Vlamingen nu toch wel bij de kennis van het Fransch hebben? Wel zijn er kategorieën Vlaamsche burgers, voor wie die kennis van belang, voor sommigen onmisbaar is. Onmisbaar alleen wanneer men te doen krijgt met Nederlandschonkundigen. Dat is alleen het geval voor den Belgischen handelaar in zijn handelsbetrekkingen met Frankrijk en voor den Vlaamschen ambtenaar, die den Belgischen Burger, 'tzij Vlaming of Waal moet ten dienste staan.
Maar niet minder recht is het, dat ook de Waalsche ambtenaar den Belgischen Burger kan ten dienste staan, dus dat hij eveneens de twee laudstalen kenne. Indien voor de handelsbetrekkingen met het Walenland, de kennis van het Fransch onmisbaar is, dan is het omdat de Vlaming sedert 1830 Fransch heeft geleerd ter wille van den Waal om dezen de moeite van het leeren v. het Nederl. te sparen. Dat is een uitslag, verkregen door de verfransching van het onderwijs in Vlaanderen en daarvan plukt de Waal de vrucht. Ander belang bestaat er nu voor de kennis van het Fransch voor den Vlaming in doorsnede niet.
Zijn volledige ontwikkeling van normaal beschaafd mensch kan bij in normale toestanden in en door zijn eigen taal bereiken en wil hij stijgen tot hooger ontwikkeling, dan zal de kennis van het Fransch hem nuttig zijn, maar niet meer dan die van het Engelsch, het Duitsch, waarvan de letterkunde veel uitgebreider is; evenzeer als de keunis van vreemde talen den Franschman voordeelig zijn zal, dien het werkelijk om een rijke, veelzijdige geestesontwikkeling te doen is.
Nu, het doet geen kwaad, dat een Waal ons is komen vertellen, wat hij denkt over de verplichting van het aanleeren van een tweede taal voor ieder van de beide Belgische rassen. Dat, hehalve de krachtige, gezonde verdediging van de wet door twee ander Walen, was het belangwekkendst, wat voorviel in deze vergadering, die in de grootste geestdrift uiteenging.