Neerlandia. Jaargang 2
(1898)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnze Broeders de Walen.We hadden geen ongelijk, toen we ons verheugden in 't verschijnen van het strijdschrift van de Luiker Ligue Wallonne, Ten minste, zeiden we, zullen we weten, waar ons aan te houden over Vlaamschgezinde overdrijvingen, enz. We weten thans meer; weten ook waar ons aan te houden betrekkelijk de broederlijke gevoelens van de Wallonisanten. Wij zelf spreken zoo dikwijls van onze Waalsche broeders en we meenden het zoo oprecht. Want waarlijk, we hebben geen slecht karakter en we zouden 't met hen wel kunnen vinden, op voorwaarde, dat ons samenwonen binnen de grenzen van één land, ons geen menschonteerenden afstand oplegt van onze waardigheid van vrij en ontwikkeld volk; op voorwaarde, dat al onze rechten gevrijwaard worden. En zijn we nog verre af, van een toestand, die ons volkomen bevredigt, we willen rustig streven naar de volkomen erkenning van onze rechten. We willen ons troosten, dat het afdwingen van die rechten, langs wettelijken weg, zoo'n langen tijd vraagt, zeker als we zijn, dat rechtvaardigheid uiteindelijk zegeviert. Ons geduld is alleen een vorm van taaie volharding en vastberadenheid. Dát verklaren we: geen duimsbreedte van ons recht staan we af. Eerst en vooral willen we baas zijn in ons eigen huishouding, zooals onze strijdleus: In Vlaanderen Vlaamsch het verklaart. Dat zijn de Walen in 't Walenland ook. Niet alleen zijn ze dat, maar ze haken naar 't oogenblik, dat de laatste Vlaming van den Waalschen bodem zal verdreven zijn. Dat verklaren ze nu in hun strijdblad rondweg, schaamteloos brutaal. In L'Ame Wallonne verscheen een artikel Chacun chez soi, dat overkookt van haat en verachting. Dat artikel is zeer leerzaam. De inhoud van dat artikel komt hierop neer. De strijd in 1830 door Vlamingen en Walen voor de vrijheid samen aangegaan, is een echt misverstand geweestGa naar voetnoot(1). De Vlaming streed tegen hemGa naar voetnoot(2). die onmiskenbaar het hoofd van den protestantschen godsdienst was; de Waal streed tegen hem, omdat hij onmiskenbaar het hoofd van de Vlaamsche Taal was (sic), welde de Waal instinktmatig haat, omdat hij ze niet kan verstaan. De vraag van de vaderlandsliefde werd in 1830 zelfs niet geopperd, omdat er eenvoudig geen Belgisch vaderland bestond. Er zijn geen Belgen. Er zijn Vlamingen en Walen, dat wil zeggen, twee volkomen verschillende rassen, elkander vijandig; waarvan de onderlinge vijandigheid tot den voorhistorischen tijd opklimt. Deze twee rassen kunnen elkander tijdelijk verstaan over gemeenschappelijke belangen, maar ware broederlijkheid kan er tusschen hen niet bestaan. Vroeger hebben de Germaansche veroveraars de Kelten, wier afstammelingen de Walen zijn, overrompeld en onderjukt, hebben ze gedwongen zich in 't bergachtig gedeelte van ons land terug te trekken, waar de nood ze nijver gemaakt heeft en waar zich aldus de Waalsche nijverheid heeft ontwikkeld. De Germaansche veroveraar zette zich neer te midden van de vette weiden en de velden, vruchtbaar gemaakt door het Keltische (d.i. het Waalsche) zweet. Daar liet hij zijn ploeg door de ossen trekken en liet aan de zon en den regen de zorg over om zijn koorn te doen rijpen. Maar dan is er een dag gekomen, dat die gemakkelijke arbeid hem niet meer voeden kon. Toen heeft hij nederig om een plaats gesmeekt in de werkhuizen van den Waal, dien hij vroeger beroofd had. En langzamerhand heeft hij zich willen toeëigenen wat de Waal weer met moeite heroverd had, zeggende: ‘Gij zijt onze slaven van weleer. We ontnemen u uw werkhuizen, uwen handel, uw nijverheid.’ Maar, hoopt de schrijver, de Walen zullen de Kelten van weleer niet meer zijn. Ze zullen ‘den Vlaming terugdrijven naar zijn land; een kloeken schutsmuur oprichten tusschen hun bezitting en zijn vraatzucht. Ze zullen hem opsluiten in zijne provinciën en in zijn taal.’ Een dergelijk artikel is gevloeid uit de pen van iemand, dien de haat voor den Vlaming waanzinnig maakt. Hij braakt uit, wat hem op 't haatdragend hart ligt. ‘Alhoewel hij een vreemdeling en een protestant was,’ zegt hij, ‘hadden 't de Walen met Koning Willem kunnen vinden, had op hem niet de schandelijkste smet gekleefd: dat hij Vlaming wasGa naar voetnoot(3).’ Hier zijn we verre van 't betwisten van taalrechten, waarvan de gegrondheid, gezien door 't prisma van eigen belang, een beel ander kleur kan hebben dan voor hem, die ze wil doen erkennen. Neen: het Vlaming zijn is een erfsmet. Met zoo'n laaggezonken wezen moet men niet trachten in eendracht te leven, wanneer staatkundige gebeurtenissen ons opgesloten hebben binnen de grenzen van een zelfde grondgebied. Neen; dat schepsel, dat veracht, dat verschopt men te meer, wanneer zich dat durft inbeelden, dat het taalrechten heeft: ‘De roofzuchtige en luie Teutoon van voor achttien eeuwen is weer ontwaakt in den Vlaamschgezinde van heden.’ Met den schrijver van zulke woorden zou men medelijden kunnen hebben. Op ons geweten kunnen wij 't verklaren, dat ons in 't heetste van den strijd, opgezweept als we waren, door rechtsmiskenning, die meer | |
[pagina 4]
| |
dan een halve eeuw duurt, nooit een woord van haat, kleineering of verachting tegen den Waal als Waal is ontvallen. Met de kalme waardigheid, die 't besef van ons goed recht ons geeft, kunnen we ook voor dezen dollemanspraat de schouders opbalen. Maar... dat artikel verschijnt in L'Ame Wallonne, het strijdblad van de Luiker Ligue Wallonne, onder de bescherming, dus met de goedkeuring van de HH. Dupont, ondervoorzitter van den Belgischen Senaat, Braconier, Charles, Magis, Nagelmakers, Senatoren; Leo Gérard, burgemeester van Luik, Müllendorf, burgemeester van Verviers, Sainctelette, burgemeester van Bergen. Door die Heeren wordt deze smaad in 't aangezicht van 't Vlaamsche volk gesmeten. Door hen wordt de taalstrijd gebracht op het terrein van den rassenhaat, dien ze aanhitsen. Daarvan zullen ze de volle verantwoordelijkheid dragen. Wij voelen geen haat. Maar haat van anderen tegen ons, stijft ons te meer in 't vasthouden aan ons recht. Dat optreden van Waalsche Senatoren en Burgemeesters niet tegen Vlaamschgezinde heethoofden maar tegen Vlamingen als Vlamingen is ons welkom. Want nu kunnen we gaan tot hen, die wij naar Gemeenteraad, Kamer of Senaat zenden en hun zeggen: Ziet, in den strijd tot het bekomen van onze Taalrechten, zijt ge nooit zelf rechtstreeks opgetreden. Onder den drang van de openbaro meening hebt ge gesproken ten voordeele van en hebt ge gestemd voor wetten, die onze grieven herstelden. Aan ons hebt ge het rusteloos zwoegen overgelaten, om ons volk in en door zijn taal op te beuren; dat is: met zoogenaamd flamingantisme hebt ge u niet bemoeid. Wel, waar zoo heftig opgetreden wordt tegen het Vlaamsche Volk en zijn taal door Waalsche Senatoren, Volksvertegenwoordigers en Burgemeesters; waar het Volk, Uw lastgever, aldus bloedig gehoond wordt, hebt gij partij te kiezen en het van dien smaad te wreken; anders zal men kunnen zeggen, dat dat Volk door U verraden wordt. |
|