Brussel.
Voor een paar maanden verscheen alhier van de hand van Lucius Vindex (A. Prayon van Zuylen) een vlugschrift: ‘L'égalité des langues, lettre ouverte à M. Tournay-Detilleux, sénateur).
De thesis, door dezen senator, vroeger in een vlugschrift ontwikkeld, komt op vier hoofdpunten neer:
1o Te allon tijde is het Fransch de officiëele taal van België geweest.
2o Het Nederlandsch is een vreemde taal, die de Vlamingen niet verstaan.
3o Het Nederlandsch is een onbeholpen taal, zonder wetenschappelijke literatuur, die om zich te verrijken, bij 't Fransch moeten bedelen.
4o De Vlaamsche Beweging heeft tot doel en uitslag de Walen uit de openbare ambten te bannen.
Lucius Vindex weerlegt achtereenvolgens die vier beweringen.
I. Er dient opgemerkt te worden dat er vóór 1830 van België geen spraak kan zijn; dat ons land vroeger een vereeniging van kleine Staten was alle onafhankelijk van elkaar. In ieder Staat was de nationale taal de officiëele.
In strijd met hetgeen M. Tournay beweert waren er hier reeds vóór de instelling van den Grooten Raad van Mechelen regelmatige rechtbanken: de Schepenbanken en de vorstelijke rechtbanken, die recht spraken in de taal van het volk. De Bourgondische hertogen leverden hardnekkig strijd tegen de Vlaamsche gemeenten en tegen hunne taal. Was de vorst overwinnaar, dan drong hij de Fransche taal op. Zegepraalde het volk, dan kwam de Bourgondische hertog nederig Vlaamsch spreken.
De Groote Raad van Mechelen, waar het Fransch den hoofdtoon voerde, was een dwangmiddel in de hand van den alleenheerscher. Ook werd hij onder Marie van Bourgondië omvergeworpen. Later werd hij weer ingericht, maar nooit werd zijn gezag door de Vlamingen erkend. De strijd van verdrukking tegen vrijheid ging door de eeuwen heen voort en dat was ook de strijd van een vreemde taal tegen de Vlaamsche.
In de 18e eeuw waren adel en hoogere burgerij bij ons verfranscht. De magistraten, om zich den schijn van voornaamheid te geven, bedienden zich dikwijls van het Fransch. Zulks was echter in strijd met de rechten van het volk.
Kortom, het Fransch is steeds bij ons de taal van de vreemde meesters geweest, die ons onder den hiel drukken. Het gebruik van 't Fransch was opgedrongen; nooit hadden onze vaderen er vrede mede.
II. Alle talen bestaan uit een zeker aantal dialecten, die van gewest tot gewest verschillen; doch al die dialecten hebben slechts één letterkundige uiting, één geschreven taal. Die taal is voor Vlaamsch-België en Nederland het Nederlandsch. De benamingen Vlaamsch en Hollandsch hebben geen reden van bestaan meer, daar de eenheid in de spelling tusschen de taal van Noord en Zuid in 1864 officiëel erkend werd. Was er vroeger een klein verschil, dan moet zulks geweten worden aan de baatzuchtige politiek van de vreemde overheerschers, die zich eenwen lang beijverden om de kloof tusschen Vlaanderen en het Protestantsche Holland te verbreeden.
Oogenschijnlijk ligt er nog een verschil tusschen onze taal en die onzer noorderbroeders. Ingewijden bemerken - M. Tournay echter niet - nog tintjes en kleuren, die de afkomst van een schrijver verraden; dat hangt aan het midden en den landaard en wordt overal waargenomen.
Een Parisien b.v. spreekt noch schrijft als een Marseillais.
De Nederlandsche taal overigens wordt gansch Vlaamsch-België door begrepen. De onderwijzer, de priester, de politieke redenaar spreken Nederlandsch in Vlaanderen en worden verstaan. Het Nederlandsch klinkt op onze tooneelen. Het wordt er dapper toegejuicht. Het Nederlandsch wordt geschreven door Vlaamsche dichters en romanschrijvers. Het wordt met smaak door ons volk gelezen.
Wel treft men hier en daar een dompelaar aan, die geen Nederlandsch verstaat; dan heeft men echter te doen met een ongeletterde, die van alle beschaving verstoken bleef. Dergelijke alleenstaande gevallen worden echter overal waargenomen.
III. De redeneering nopens het derde punt zal ik niet aanhalen. Neerlandia heeft de quaestie reeds meermalen behandeld Wie overigens met de voortbrengselen onzer letterkunde bekend is, ziet dadelijk het ongerijmde in van de thesis van M. Tournay, die zooals hij zelf bekent, geen Nederlandsch vestaat.
IV. Schrijver komt heftig op tegen het huidige stelsel van aanwerving van de ambtenaren, stelsel waarin het favoritisme de hoofdrol speelt. In een op stevige gronden rustende bewijsvoering, toont hij aan dat de ambtenaren de lasthebbers zijn van het volk dat ze in alles, dus ook met betrekking tot de taal, zich moeten schikken naar den wil en den wensch der lastgevers.
Uit een onderzoek door het Nationaal Vlaamsch Verbond ingesteld blijkt dat de Walen het leeuwenaandeel hebben in het gerecht, in het onderwijs, in het middenbestuur. Treffende statistieken worden aangehaald.
Schrijver steekt ten slotte den draak met de historische dwalingen van M. Tournay betreffende de omwenteling van 1830 en de Fransche overheersching en drukt den wensch uit dat we weldra op taalgebied de zoo vurig verlangde gelijkheid mogen bereiken.
Het vlugschrift van Lucius Vindex levert ons scherpe wapens tegen het Franskiljonisme. Het dient gelezen te worden.
Te verkrijgen bij den H. T'Sjoen, Rogierstraat, 77, Schaarbeek, Brussel. Prijs fr. 0,25.
H.G.