Berlijn.
Het zal velen lezers bekend zijn, dat de regeering van de Zuid-Afrikaansche Republiek eene commissie heeft benoemd, die zou onderzoeken in hoeverre de klachten der ‘uitlanders’ in Transvaal gewettigd waren, en voorts belast was met het uitwerken en doen van voorstellen, om de ontevredenen te voldoen.
Die commissie schijnt haar taak volbracht te hebben. Althans, zoo lees ik in buitenlandsche bladen, de vertegenwoordigers van Europeesche bankiers, handelshuizen en industriëelen, in Zuid-Afrika hebben gemeend de consuls hunner landen, tot eene vergadering te moeten uitnoodigen, waarin zij hunne ontevredenheid met de voor de deur staande veranderingen in de handelspolitiek der Transvaalsche regeering, zouden uitspreken.
Dit is geschied. De consuls hebben gehoor gegeven aan den in die vergadering gestelden eisch: om hunne regeeringen per telegraaf op te vorderen, zich eveneens per telegraaf tot den Volksraad te wenden en zoodanigen druk uit te oefenen, dat de voorstellen der commissie van onderzoek onveranderd door den raad tot wet worden verheven.
Nu vraag ik, zou men zulke eischen in Europeesche landen durven stellen? zouden de consuls in een Europeeschen staat zich door handelsagenten laten bewegen hunne regeering op te vorderen, bij eene andere bevriende regeering een druk uit te oefenen, opdat ze maatregelen zou nalaten die in het belang van het land worden geoordeeld, let wel maatregelen, die op bestaande handelstraktaten geen inbreuk maken?
Het zijn natuurlijk de onderdanen van groote mogendheden, die zoo iets doen. Men vraagt niet of het kan neen het moet, want men is daar immers om geld te verdienen!
Dit fragment uit het Transvaalsche uitlandersleven mag er toe bijdragen om het drijven van dat deel der vlottende bevolking te schetsen. Wij, die ook tot een klein volk behooren en uit de geschiedenis weten, wat het zegt, de drukkende hand van eene geweldige natie te voelen, laat ons onze Transvaalsche broeders ook een moreelen steun verleenen en laat het onszelven tot leering dienen.
***
Zeker Berlijnsch dagblad besprak voor eenigen tijd de toen nog in behandeling zijnde nieuwe wet op de burgerweer in België en wel naar aanleiding van de mededeelingen van haren berichtgever in Brussel.
Die berichtgever meldde, dat de in België wonende buitenlanders, met name Franschen en Engelschen, vast besloten waren zich aan de bepalingen dier wet, volgens welke ook zij bij de burgerweer ingelijfd zouden worden, niet te onderwerpen en hunnen regeeringen reeds voorstellen hadden gedaan tegen het inkrachttreden van die wet beklag in te dienen.
Het blad zelf zag de wet als een inbreuk op het internationaal volksrecht aan, dat elken in het buitenland vertoevenden vreemdeling vrijstelling van dienstplicht waarborgt, wanneer hij niet genaturaliseerd is. Tot zooverre kon men dit alles als gewone krantenschrijverij aanzien en ik ware er ook niet op teruggekomen, wanneer datzelfde blad niet kortelings het onderwerp opnieuw had besproken.
Volgens bericht uit dezelfde bron, zou bedoelde wet uitsluitend een maatregel tegen de vele Duitschers zijn, die in België wonen en zich nu bij de beweging der andere nationaliteiten aangesloten hebben.
Het zou den Belgen namelijk een doorn in het oog zijn, dat in het bijzonder de Duitschers in België flinke zaken bezitten, reden waarom men ze door de wet trachtte te verjagen en zich op die wijze te wreken.
Het ontbrak natuurlijk niet aan de noodige hatelijke bemerkingen van den kant der redactie, waar men meende, dat België gevaarlijk spel speelde, door zich niet te storen aan de internationale gastvrijheid, die de buitenlander in elk Europeesch land geniet.
België moest bedenken, dat het zijne neutraliteit den goeden wil der groote Europeesche mogendheden te danken heeft, enz.
Men is reeds lang daaraan gewoon, dat dagbladen van zekere groote landen gauw den mond volnemen en gewoonlijk vergeten, dat hij, die werkelijk groot is, niet zoo keft.