Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederlandsch in Engeland.Voor eenigen tijd in Engeland gevestigd wil ik gaarne den lezers van Neerlandia een en ander mededeelen over Nederlandsch in Engeland. Men kan die mededeelingen verdeelen in zuiver- wetenschappelijke, en in practische. Vooreerst Nederlandsch uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt. De toestand is nog zeer onvoldoende, maar er is vooruitgang waar te nemen, vooral bij de besten onder de wetenschappelijke mannen. Laat ik mij bepalen tot Oxford. Dr H. Krebs, de minzame en geleerde bibliothecaris van het Taylorian Institute (voor moderne talen) stelt zeer veel belang in 't Nederlandsch, en kent het eenigszins. Hij toonde mij wat er aanwezig is op de prachtige boekerij van het Instituut. Het is wel is waar niet heel veel, en niet stelselmatig, maar toch is het een goed begin. En is nl. van alles wat, zoowel oude als nieuwe teksten, oude en moderne schrijvers, belletrie, enz. Zooveel mogelijk heb ik moeite gedaan om nieuwe Ndl. boeken te sturen, en elke zending zal ongetwijfeld aan den bibliothecaris welkom zijn. Gaarne stel ik mij ook zelf daarvoor beschikbaar. Met den beroemden geleerde Professor Max Müller alhier had ik dezen zomer een heel gesprek over Ned. letterkunde. Ook hij stelt er belang in, en dit feit mag niet over het hoofd worden gezien, omdat hij een man van veel invloed is, niet alleen hier te Oxford, maar over 't algemeen in Engeland, persoonlijk bevriend met Lord Salisbury, enz. Hij sprak o.a. over de romans van den Hollander Maarten Maartensz (Schwartz, nu juist geen schitterend voorbeeld), die succes hebben gehad in Engeland. Doch ik vermoed dat hij het te druk heeft om zich verder in het vraagstuk van het Nederlandsch te verdiepen. Dit is zeer zeker te betreuren, omdat hij tevens Curator is van het bovengenoemde Tayloriaansche Instituut, aan de studie der moderne talen gewijd. Die studie zelf laat nog zoo goed als alles te wenschen over. Er is een zeer groot en fraai gebouw, met een zeer rijke bibliotheek. Maar daarbij blijft het ook; wel zijn er eenige leeraren voor talen aan verbonden, de heer Morfill voor het Russisch, de heer Coscia voor het Italiaansch, de heer Arteaga voor het Spaansch en de Macdonnell (Engelschman) voor het Duitsch. Maar dat is alles. Deze heeren zijn meest praktische mannen, die hunne taal op pratische wijze kunnen doceeren, zonder aanspraak te willen maken op diepere wetenschappelijke studie. Van het Nederlandsch wordt niet gerept. Toch is dit reeds daarom jammer omdat er steeds zooveel onderlinge betrekkingen tusschen Nederland en Engeland hebben bestaan, zij 't ook niet even vriendschappelijke. Op de wereldberoemde Bodleyaansche Bibliotheek alhier heb ik veel rond gesnuffeld, en gezien dat er nog tal van stukken bernsten, van belang voor Nederland, waarvan ik twijfel of zij alle bekend zijn. De Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden schijnt dit ook te betwijfelen, want nog onlangs (24 October) kreeg ik van Prof. J. Verdam aldaar, namens eene commissie uit die Maatschappij, het verzoek eens te willen nagaan of er te Oxford nog andere brieven van of aan Huygens berusten dan de eenige, door Brugmans in zijn verslag van een onderzoek in Engeland naar archivalia betreffende Nederland (1895, blz. 475) vermeld, nl. Ms. Douce no 393.
Uit een artikel van Dr Buitenrust Hettema in den Spectator, uit de artikelen van den heer Hepkema in de Heerenveensche Courant, en uit mijn eigen kort artikel in het laatste Nr van mijn tijdschrift Hellas (VI 4, Leiden, G.J. Brill) hebben de belangstellenden kunnen zien welk een schat van Friesche geschriften de Bodleaansche Bibliotheek bevat. Op mijn verzoek heeft Dr Hettema tot alle belangstellenden in het Friesch een oproep gericht tot ondersteuning van het plan eener nieuwe en volledige uitgave van de geschriften van Gijsbert Japiksz, maar naar ik later hoorde zonder gevolg. Ook mijn eigen pogingen door middel van briefwisseling met Nederland mochten niet door een gunstigen uitslag worden bekroond. Toch zijn de documenten, op de Bodlejana aanwezig, hoogst werkwaardig en allergewichtigst voor de kennis van dien bezielenden en keurige dichter, Gijsbert Japiksz, die vrij wat meer bekend zou zijn, hadde hij in het Nederlandsch geschreven. Het laatste punt van belang, wanneer ik Nederlandsch uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt te Oxford bespreek, is de taalkennis in den waren zin des woords, het woordenboek, Onlangs (gelijk men uit de pers heeft kunnen vernemen) is er alhier feest gevierd ter eere van het Engelsche Woordenboek, en zijn uitgever Dr Murray. Ook Proff. Gallée uit Utrecht heeft zich daarbij met onbetuigd gelaten. Ik had reeds langen tijd geleden het genoegen persoonlijk kennis te maken zoowel met Dr Murray als ook met zijn medewerker H. Bradley, welke laatste (echt-Engelsch-pratisch) zijn werkkamer heeft op de Universiteits-drukkerij. Tevens heb ik kennis gemaakt met Prof. Wright, die het woordenboek der Engelsche dialekten, uitgeeft Het zijn alle bekwame en minzame geleerden die de waarde van onze taal en letterkunde voor de studie van hun taal, en voor de Germaansche philologie in het algemeen, kennen en waardeeren. Thans nog iets in het algemeen (meer in pratischen zin) over Nederlandsch in Engeland. Prof. Jan ten Brink noemde mij te Leiden een aantal Engelschen die onze taal kennen en bestudeeren, en toonde mij een kort art. daarover in Elzevier's Maandschrift van zijne hand. Maar veel is het toch niet. De Engelschen die waarlijk onze moedertaal verstaan, en dus min of meer waardeeren, zijn rari nantes in gurgite vasto. Engeland is groot en Nederland klein. Daarenboven de Brit is van zijn eigen meerderheid en voortreffelijkheid ten volle overtuigd, en daarmee gaat gepaard het uitsluitend spreken van zijn eigen taal. Voorzoover ik weet wordt het Nederlandsch nergens onderwezen, hetgeen toch van belang zou kunnen zijn of worden, al ware het alleen maar met het oog op Zuid-Afrika. Ik heb mij onlangs met een zeer uitvoerig schrijven gericht tot Lord Rean, een gewezen Nederlander (Mackau), thans lid van het Hoogerhuis, en aan het hoofd der Londensche Universiteit en gevierd spreker over onderwijs en hoogeschoolaangelegenheden. Ik heb hem in dien brief er op gewezen welk groot belang een leerstoel voor Nederlandsche taal en letterkunde zou hebben aan University College te LondonGa naar voetnoot(1). Hetzij dat hij bij zijne medeleden der commissie geen steun mocht ontvangen, hetzij dat hem den tijd ontbreekt, hij vele werkzaamheden en vele speeches, om aan dit onderwerp eenige aktieve aandacht te wijden, ik hoorde er nog niets van en mocht nog geen antwoord ontvangen op mijne letteren. Het ware te wenschen dat mijn denkbeeld werd verwezenlijkt, vele Engelsche handelslui b.v. leeren Nederlandsch of kennen het. Waarom zou 't niet vertegenwoordigd kunnen worden bij 't hooger onderwijs te Londen? Ik wil niet meer vergen van de plaatsruimte van Neerlandia en van het geduld der lezers, maar zend alleen als curiosum hierbij een artikel van den Zuid-Afrikaanschen leeraar P.C. Viljoen heden morgen verschenen in The Morning Post, een der meest gelezen Engelsche bladen (vooral een damesblad, naar het beet), waaruit een zeer vijandelijke, ja haast zou ik zeggen een krijgszuchtige stemming spreekt. Jammer, oneindig jammer, dat twee zoo verwante loten van één zelfden Germaanschen stam niet op vredelievende wijze naast elkaar kunnen leven in een van de werelddeelen der toekomst. Wie de Engelschen van nabij bekijkt moet erkennen dat zij, met al hunne eigenaardigheden en gebreken (wie heeft ze niet?) een grootGa naar voetnoot(2) en krachtig volk zijn. Dr H.C. Muller,
Privaatdocent a.d. Universiteit van Amsterdam. Belast met een onderzoek voor de Ned. Regeering naar de University Extension in Engeland.
Oxford, 4 Kingston Read, 18 Nov. 1897. |
|