November 1897.
Rede van Prof. Jan Te Winkel over de ‘Nederlandsche Taal in Zuid Afrika’, gehouden op het Nederlandsch Congres te Dordrecht.
Ware spreker Zuid-Afrikaan, hij zou het uitspreken, hoeveel prijs hij er met duizenden bewoners van Zuid-Afrika op stelt, dat het Nederlandsch, de moedertaal der Zuid-Afrikanen sinds twee en een halve eeuw, ook onder de heerschappij van Engeland of bij het voortdringen der Engelsche nationaliteit de taal van Zuid-Afrika moge blijven. Als Nederlander kan hij zeggen, dat hij een gehechtheid, als de Zuid-Afrikaan voor zijn taal heeft, ten volle begrijpt, en medegevoelt. Nochtans is het niet slechts medegevoel, dat ons het hoogste belang doet stellen in de taalbeweging onzer Zuid-Afrikaansche broeders: de taal die zij wenschen te handhaven is immers ook de onze, hun strijd is een strijd voor vernederlandsching van Zuid-Afrika. Bezwijken zij in dien strijd, dan is voor ons de kans om onze taal te doen medeklinken in het concert der Europeesche talen vrij wat verminderd. Overwinnen zij, dan is de toekomst van onze taal als een der wereldtalen verzekerd. Stilstand is achteruitgang; ons taalgebied moet toenemen of het neemt af. Willen wij toonen, nog levenskracht en levensmoed te bezitten, dan moeten wij doen wat wij kunnen om de taalbeweging in Zuid-Afrika te steunen.
Gelukkig loopen wij geen gevaar, daardoor aangezien te worden voor bemoeials, die zich mengen in de zaken van anderen. Zulk een onbescheidenheid zou Spr. niet gaarne aanbevelen, evenmin als hij kans zou willen loopen, hardhandig te worden teruggestooten. Indien het waar was dat de meerderheid der Zuid-Afrikanen al wat Hollander is en Hollandsch spreekt, met wantrouwen aanzagen, dan zou hij zeggen: laat ons trachten door bescheidenheid dat vooroordeel te doen afnemen. Maar de partij, die, niet geheel zonder aanleiding, al wat Nederlander is beoordeelt naar eenige exemplaren van onzen stam, die door bekrompenheid of waanwijsheid zich den Zuid-Afrikaan tot vijand hebben gemaakt, die partij is in Zuid-Afrika gelukkig in de minderheid.
Spr. wijst op de belangstelling die ook de Letterk. Congressen in Zuid-Afrika vinden, op den geldelijken steun aan het Woordenboek verleend, en leest een brief voor van dr. Reinink te Pretoria, secretaris der commissie tot vereenvoudiging der Ned. taal en spelling. De brief is gericht aan Prof. Spruyt. Van Prof. De Vos te Stellenbosch en van den Heer A. Franken te Bloemfontein zou Spr. brieven van adhaesie aan dit schrijven kunnen voorlezen. In den brief wordt verlangd: het steunen van Hollandsche tijdschriften, in Zuid-Afrika verschijnende; Spr. beveelt die tijdschriften en met name Ons Tijdschrift (uitg. Dusseau Kaapstad) aan. Verder verlangt de brief ‘het verspreiden van Hollandsche boeken, o.a. doordat het Congres den Ned. boekhandel opwekke mede te werken tot het uitloven van prijzen voor de scholen door bemiddeling van de te Pretoria bestaande onderwijzersvereeniging’. Voor Nederlandsche uitgevers kan het zeker geen bezwaar zijn, van de door hen uitgegeven werken, die geschikt zijn voor het doel, enkele exemplaren ter beschikking van de onderwijzersvereeniging te Pretoria te stellen.
In de derde plaats wordt gevraagd ‘het aanbevelen, om in Nederland te verspreiden, van wat door mannen als Prof. De Vos, Ds. Moorrees e.a. over den taalstrijd is geschreven’. Spr. noemt enkele artikelen in bladen en andere periodieken verschenen, maar wijst er op, dat die stukken nog niet in boekvorm zijn uitgegeven.
In de vierde plaats wordt gevraagd: ‘het aanbevelen om mede te werken tot de uitgave van bundels Hollandsche en Vlaamsche liederen, geschikt voor dit land’. De bedoeling zal wel wezen, dat zich eene commissie van Zuid- en Noord-Nederlanders vorme, die bijeenbrengen wat zij geschikt oordeelen om in Zuid-Afrika te worden gezongen, opdat eene Zuidafrikaansche commissie daaruit eene keuze doe. Spr. doet hiertoe op dit oogenblik het voorstel. Wie den invloed van het lied kent, zal begrijpen van hoeveel belang het is, dat er in Zuid-Afrika niet slechts Nederlandsch gesproken, maar ook gezongen worde, to meer daar de Zuid-Afrikaansche jonge dames veel van muziek en zang houden, en zich nu met Engelsche liederen bohelpen, daar zij de plat-Afrikaansche liedjes te onbeschaafd vinden. ‘Te onbeschaafd!’ Dat is het groote gevaar voor onze taal in Zuid-Afrika. De afstand tusschen de spreektaal der minder beschaafde boeren en die der Hottentotten is niet bijzonder groot. Het Zuid-Afrikaansch kan niet behagen aan de meer ontwikkelden in Zuid-Afrika en allerminst a n beschaafde vrouwen. Zij wenschen een beschaafder taal en nemen nu het Engelsch aan, evenals in Zuid-Nederland de meeste beschaafde vrouwen liever Fransch spreken dan Vlaamsch, Brabantsch of Limburgsch. Met zijn Zuid-Afrikaansch kan Ds. Du Toit onmogelijk op den duur den strijd tegen het Engelsch volhouden.
Hen die in Afrika een beschaafd Nederlandsch willen, moeten wij steunen. Aansluiting moeten wij gemakkelijk maken, en dit kan alleen gebeuren als we onze eigen bekrompenheid wat afleggen en ook goed vinden wat een ander zegt en schrijft. Zuid- en Noordnederlanders hebben zich tegenover elkander reeds in die waardeering kunnen oefenen. Het standpunt van het alleen zaligmakend Amsterdamsch of Hollandsch zijn wij nu te boven. Zoo moot en moge ook de taal van Zuid-Afrika wel afwijken van die van Noord- en Zuid-Nederland.
Spr. kan den Zuid-Afrikaan dan ook niet afraden eene vereenvoudigde spelling aan te nemen en voorloopig de geslachtsonderscheiding te verwaarloozen, ook al gelooft hij, dat voor het vereonvoudigen van de spelling en het afschaffen van de geslachten in Noorden Zuid-Nederland de tijd nog niet is gekomen, omdat slechts een kleine minderheid daarvan de wenschelijkheid gevoelt. Dergelijke zaken van conventie kunnen niet door enkelen worden doorgedreven, maar komen vanzelf tot stand, wanneer zij zoo goed als algemeen worden verlangd. In Zuid-Afrika is dit wel vrij algemeen het geval, o.a. omdat daardoor de strijd tegen het Engelsch gemakkelijker wordt gemaakt.