Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Nederlandsche Hoogeschool in België.Op het Nederl. Taal- en letterkundig Congres te Antwerpen, deed, o.m.a. Pol de Mont met klem de noodzakelijkheid uitkomen van een Nederlandsche Hoogeschool in België. Naar aanleiding van de bespreking werd daar een commissie aangesteld, die zich zou belasten met de studie van het vraagstuk. Deze commissie heeft sedert verleden jaar verschillende vergaderingen gehouden en weldra mogen we den uitslag van haar arbeid te gemoet zien. Het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan van Gent had over dat vraagstuk een referendum geopend en aan tal van mannen van aanzien hun meening gevraag. Hadden de Vlamingen het recht een Hoogeschool te bezitten, waarin het Nederlansch de voertaal van het onderwijs zou zijn? Bestond de mogelijkheid dien wensch te verwezenlijken? Zeventien antwoorden zijn ingekomen- waaronder dertien gunstig. Dr. Boucqué, Hoogleeraar bij de Faculteit van Geneeskunde te Gent, na te hebben aangestipt dat het recht van de Vlamingen op een Nederl. Hoogeschool niet kan betwist worden en het daarom ook niet wordt, beantwoordt eerst de tegenwerping dat het Nederlandsch geen geschikte taal voor de wetenschap zou zijn. Ze is zeer stellig daarvoor geschikt en er bestaat een degelijke Nederlandsche wetenschappelijke literatuur. Het hooger onderwijs is een uitmuntend beschavingsmiddel voor het volk. Zijn de ontwikkelde standen niet door de taal van het volk gescheiden, dan zal de verlichting ook onder de mindere standen kunnen doordringen. Het vernederlandschen van ons hooger onderwijs zal zeer krachtig de verfransching van het middelbaar onderwijs te keer gaan, ook in de geestelijke onderwijsgestichten, voor welke de Belgische Taalwetten niet van kracht zijn. Dat men geen Hoogleeraars zou vinden om in 't Nederlandsch te, onderwijzen? Maar nu reeds, zijn er verschillende, die het doen: Paul Fredericq, De Ceuleneer, Vercoullie, Mac Leod, Logeman, Obrie. De Nederl. Hoogeschool zou men bekomen door trapsgewijze die van Gent te vernederlandschen. De nu doceerende Walen zou men, als zij het begeeren, naarmate leeraarstoelen openkomen, naar Luik overplaatsen. Aan de andere kan men toelaten voort te gaan met in 't Fransch te doceeren tot hun aftreding. Maar aan alle nieuwbenoemde leeraars zou men de verplichting opleggen om zich van het Nederlansch te bedienen; terwijl men aan de tegenwoordige leeraars, die in onze taal hun les zouden kunnen geven, den tijd zou gunnen om zich daarop voor te bereiden. Het antwoord van den Heer Buls, Burgemeester van Brussel, is zeer kort maar beslist: ‘Indien wij niet willen dat al de Vlamingen, die hoogere studiën doen, onvermijdelijk op 't einde hun moedertaal verzuimen of minachten, is het volstrekt noodzakelijk hun de middelen te verschaffen, die studiën te doen aan een Hoogeschool, waar het Nederlandsch als voertaal wordt gebruikt. Alleen diegonen, welke het bestaan en de faam miskennen van de Hoogescholen in Holland, zullen beweren, dat de Nederlandsche taal niet toelaat uit al de bronnen van de Wetenschap te putten.’ De heer Coremans, die in de Kamer, in 1869, reeds op de inrichting van een Vlaamsche Hoogeschool aandrong, uit zich natuurlijk in gunstigen zin. Prof. De Ceuleneer, Hoogleeraar bij de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren (Gent) prijst de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool aan, zooals die reeds aangeprezen werd door M. Boucqué. Alleen zou in de School van Bruggen en Wegen het onderwijs voort moeten in 't Fransch gegeven worden, maar daarnevens zou een verplichtende Nederlandsche leergang ingericht worden, opdat al de toekomstige ingenieurs de twee landstalen zouden kennen. De Heer Frederichs, leeraar aan het Kon. Athenaeum te Oostende, deelt een zeer belangrijke studie mede over de Czechische Hoogeschool te Praag, naar inlichtingen hem daarover verschaft door Prof. Goll, leeraar in de Geschiedenis aan die Hoogeschool, die voorheen Duitsch was en die ook trapsgewijze verczechischt is geworden. Dat feit heeft op de beschavingstoestanden in Bohemen een kolossalen invloed gehad. Voorheen waren daar de hoogere standen verduitscht, zooals ze thans in België nog verfranscht zijn. Thans is die noodlottige splitsing bij de Czechen in een groote Czechische massa en een verduitsche minderheid verdwenen. 't Is louter Czechisch, wat de aristocraten thans spreken. Prof. Paul Fredericq wijst op het feit dat slechts in twee streken van Europa, Russisch Polen én Vlaamsch België, de vroegere voertaal van het onderwijs, het Latijn, niet door de moedertaal, maar door een vreemde taal vervangen werd. De Vlamingen staan dus op gelijken voet met de verdrukte Polen van Rusland. Dat feit is welsprekend genoeg op zich zelf. De weg om in Vlaamsch België eene Nederl. Hoogeschool te bekomen, is de vernederlandsching van die van Gent, waar reeds enkele leergangen in de geschiedenis, aardrijkskunde en letterkundige geschiedenis, benevens al de leergangen in de Germaansche philologie, een leergang in de rechten, een in de plantkunde in onze taal gegeven worden. | |
[pagina 2]
| |
Van groot gewicht is het oordeel van Prof. Hoffmann, den opvoedkundige. Hetzij men den algemeenen invloed in aanmerking neme dien een hoogeschool oefenen moet op de maatschappij in wier schoot ze zich bevindt, 't zij men lette op de vrucht, den uitslag van haar eigenlijk onderwijs, het is onloochenbaar, dat ze haar roeping niet volmaakt zal vervullen, tenzij ze haar onderwijs in de taal van het volk verstrekt. Tegen een onderwijs met het Nederlandsch als voertaal kan men de engheid van het Nederlandsch taalgebied aanvoerenGa naar voetnoot(1). Maar de engheid van een taalgebied belet het aanleeren van vreemde talen niet; belet niet dat de geleerden hun werken in vreemde talen kunnen laten overzetten. Holland en Denemarken leveren daar een overtuigend bewijs van. Men zou nog kunnen aanvoeren, dat de zedelijke eenheid van een tweetalig land zou kunnen te niet gaan door het invoeren van twee verschillende talen in het hooger onderwijs. Wel, wanneer men aan een taal het recht ontzegt, gevergd door hen, die ze spreken, voert men een element van ontbinding in, dat oneindig gevaarlijker is. Prof. Mac-Leod wijst op de moeilijkheid waarin de Vlaamsche jonge advocaat, dokter, apotheker, ingenieur, na de voltooiing van zijn studien in 't Fransch, zich in 't dagelijksch leven bevindt, waar bij dag aan dag met de Vlaamschsprekende bevolking in aanraking komt. Hij ondervindt de onontbeerlijkheid van een degelijke kennis van het Nederlandsch. Ware hij door zijn verkeerde opleiding in een vreemde taal niet van zijn volk gescheiden, dan zou zijn omgang met minder beschaafden op dezen den weldadigsten invloed uitoefenen. Nu is de beschavende invloed van het hooger onderwijs in Vlaanderen zeer gering. Ook deze hoogleeraar acht de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool wenschelijk. Mr. Prayon van Zuylen, advoc. bij het Hof van Beroep te Brussel, zegt dat het in de eerste plaats dringend noodzakelijk is, dat in Vlaanderen de gelegenheid wordt geboden om rechtsstudiën in 't Nederlandsch te doen. Magistraten, ambtenaars, advocaten vinden het lastig, bij de uitoefening van hun ambt, een taal te gebruiken, die hun min of meer vreemd is. Dat brengt zeer dikwijls verdraaling en schending van de bepalingen der taalwetten teweeg. Het beste middel om het kwaad te doen verdwijnen is: er de oorzaak van uit den weg te ruimen en er voor te zorgen dat de toekomstige rechters worden opgeleid in de taal, die ze later doorgaans zullen moeten bezigen. Schrijver weerlegt argumenten, die tegen de stichting van een Vlaamsche Hoogeschool kunnen ingeroepen worden. Hij twijfelt niet aan de mogelijkheid om de Hoogeschool van Gent te vervlaamschen, welke hij wenschelijk acht opdat spoedig het doel worde bereikt. Max Rooses, conservator van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, drukt zich in denzelfden geest als de andere geraadpleegde personen uit. Ons volk zal zich niet volledig, gezond en regelmatig ontwikkelen, zoolang het, om een hoogeren trap van kennis te bereiken, moet ophouden zich zelf te zijn. Prof, Vercoullie, hoogleeraar bij de faculteit van wijsbegeerte en letteren, Gent: ‘De Vlaamsche Beweging had nooit moeten opkomen, indien onze leidende klassen hun Vlaamschen aard niet verzaakt hadden en zij zou haar doel bereikt hebben op den dag dat deze leidende klassen weer Vlaamsch van hart zouden zijn. Slechts een Vlaamsche Hoogeschool kan dezen terugkeer verwezenlijken. Dan alleen zal hun intellectuëel leven Vlaamsch zijn;... dan alleen zouden ze in staat zijn om hun plicht van opleiders van het volk. in welks midden ze leven, te volbrengen’. De hem gestelde vraag heeft den Heer Van der Velde, den socialistischen leider, verrast en hij kan haar niet zonder voorbehoud beantwoorden. Hij zal er nochtans geen bezwaar in vinden, wel integendeel, dat het Nederlandsch de voertaal van het onderwijs aan de Gentsche Hoogeschool zij, indien de hoogleeraars dat wenschelijk achten. De heer Van der Velde heeft blijkbaar te gauw geantwoord. Een beredeneerd antwoord van hem kan niet twijfelachtig zijn. Zijn partij eischt dat het volkskind in de gelegenheid worde gesteld om een volledige moderne wetenschappelijke opleiding te genieten. Die opleiding in Vlaanderen is onmogelijk, zoo ze niet geschiedt in de volkstaal. De twee twijfelende Heeren Kurth, hoogleeraar, en J. Stecher, rustend hoogleeraar, beiden te Luik, zouden de voorkeur aan tweetalige hoogescholen geven. Komt nu het oordeel van de geraadpleegde personen, die tegen een Nederlandsche Hoogeschool zijn. Kanunnik C. de Harlez, hoogleeraar te Leuven, acht het wenschelijk, dat Walen met Vlamingen aan onze hoogescholen eenigen tijd hetzelfde leven kunnen leiden, opdat er tusschen beide rassen in België geen tegenwerking zou bestaan, die nadeelig zou zijn voor de handhaving van onze nationaliteit en onze onafhankelijkheid. Dat komt hierop neer, dat de Vlaming Fransch zou geleerd hebben en een verfranschte hoogere opleiding zou genieten ter wille van den Waal, om aan dezen de moeite te sparen dat hij onze taal zou leeren. De Kanunnik vreest verder dat de Vlamingen zich in een engen kring zouden opsluiten, wanneer ze alleen hun moedertaal goed zouden kennen. Kom! Zijn Hollandsche studenten zoo bekrompen omdat ze hun volledige opleiding genieten in hunne taal? Welke Belgische Hoogeschool heeft ooit de geniale studenten voortgebracht die Beets, Da Costa, Willem De Clercq, Bakhuyzen, van den Brink, Kneppelhout en de Génestet geweest zijn! De Heer Seresia hoogleeraar bij de faculteit van de rechten, te Gent, acht de stichting van een Nederlandsche hoogeschool wel mogelijk. Met een zeer kiesche wellevendheid tegenover zijn collega's die leergangen in 't Nedl. geven, zegt hij het: ‘Mits de noodige jaar wedden uit te loven zal men gemakkelijk een dozijn heeren vinden, die zich gaarne met het onderwijs in de rechten in 't Nederlandsch zullen belasten.’ Natuurlijk. Hij zelf bood zich, niet lang geleden daarvoor aan. Met het bestaan van een Nederlandsche Hoogeschool komt nog de noodzakelijkheid om het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van koophandel, het Wetboek van burgelijke rechtspleging enz. in 't Nederl. te vertalen. ‘Daarvoor zal men veertig à vijftig jaar noodig hebben en daardoor zal veel werk verschaft worden aan vlaamschgezinde rechtsgeleerden, die zich liever op taalkwesties dan op de studie en de toepassing der wetten toeleggen.’ Vertaling natuurlijk op bestelling van 't Staatsbestuur en tegen vette betaling. Zou men niet Vlaamschgezind worden met zoo'n prettig vooruitzicht? Maar wenschelijk acht de Hoogleeraar de Hoogeschool niet ‘omdat ze niet tot een ornstige ontwikkeling kan komen zonder de verscheuring van zijn vaderland’. Want de Hoogleeraar is zeer vaderlandlievend: hij blijft Belg bovenal; ja, en met volledige zelfverloochening, want natuurlijk: dat Belg zijn vergt in de eerste plaats het opgeven van zijn Vlaming-zijn, het verloochenen van alle zelfstandigheidsgevoel. Trouwens de hoogleeraar, ongelijk willende geven aan 't Fransche spreekwoord ‘Charité bien ordonnée, commence par soi-même’ is één zelfverloochening en voelt in zijn boezem een blakend liefdevuur voor alle volkeren der aarde. Hij kent Béranger. Wel mogen Vlaanderen, Nederland leven. ‘Maar ook gij zijt mij lief,’ roept hij uit, ‘edel volk van Frankrijk, en ook gij, Duitschers, Engelschen, Italianen, Amerikanen.’ Van die machtige liefde tot de volkeren, vormt zijn genegenheid tot zijn eigen volk en tot de Noorderbroeders een onderdeel. ‘Wij zullen alle Vlamingen (ook de flaminganten) beminnen als Vlamingen. Dierbaar zullen ons onze Noorderburen zijn, omdat zij onze taal spreken.’ Ziet, dien liefdegloed vinden we zeer edelmoedig... als de hoogleeraar maar niet leukjes weg met ons den draak steekt. Hij heeft daar, blijkens de aangehaalde staaltjes zoo'n handje van, dat men hem zou verdenken te behooren tot de school van Talleyrand, die zei: ‘La parole a été donnée à l'homme pour déguiser sa pensée.’ Nu nog een tegenstander van de Nederlandsche Hoogeschool, den Heer Senator Tournay-Detilleux. Maar lezer, zijn oordeel, we hebben er reeds kennes mêe gemaakt in 't voorgaande nummer. 't Was die meneer, die, zonder een woord van onze taal te kennen, beweerde, dat de Vlaamschgezinden in België een vreemde taal willen invoeren. We kunnen dien duts voor deze gelegenheid dus maar met vrede laten. Uit het voorgaande, uit de kloeke beweegredenen ten gunste van de Nederl. Hoogeschool, voorgebracht door de voorstanders; uit de volslagen onbeduidenheid van de tegenwerpingen van de tegenstanders, zal de verstandige lezer zich zelf wel een oordeel vormen: dat de inrichting van een Nederlansche Hoogeschool in Vlaanderen mogelijk, ja dat ze volstrekt noodzakelijk is voor het hoogere welzijn van ons Volk. Het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan, dat reeds uit zijn schoot zoovele even kloeke verdedigers van onze moedertaal als voortreffelijke burgers in 't werkelijk leven zag treden, verdient den dank van alle taalminnende Nederlanders, omdat het op zoo'n uitmuntende wijze de mogelijkheid en de noodzakelijkheid van de inrichting van een Nederlandsche Hoogeschool in 't licht heeft gesteld. |
|