Ils veulent bien, mais ils ne peuvent pas! E finita la comedia.
Dit alles rolde ik in mijnen geest om en om, toen ik deze heerlijke streek van Fransch-Vlaanderen opnieuw bezocht en in de derde klas op de spoorwegen niet anders dan onze moedertaal hoorde uit den mond der werklieden, kleine burgers, boeren en boerinnen.
Zij spreken eenen tongval, die veel op het West-Vlaamsch van Veurne en Ieperen gelijkt, en men zou zich nog in Vlaamsch België wanen, wanneer men met hen in den spoorwagen praat, scherst en lacht, want zij zijn over 't algemeen zeer levenslustig. Ook onze volksdeuntjes zingen zij; te Duinkerke hoorde ik eene plaatselijke variante op ons Gentsch straatlied:
Emerance, waar is Sophie?
Boven op den zolder bij Mijnheer Louis!!!
Eene roerende verrassing wachtte mij in Fransch-Vlaanderen.
In vroegere jaren had ik er kennis gemaakt met eenen gloeienden Vlaamschgezinde, den ouden heer Leconte van Belle (Bailleul), een declamator van talent, die op zijn 70e jaar nog lauweren plukte in de prijskampen der rederijkers en niet onverdienstelijke Vlaamsche gedichten rijmde. De brave man slaapt nu ook op het kerkhof en zijn hart, dat zoo warm sloeg voor Vlaanderen en zijne taal, ligt in 't graf bij de wormen.
Maar een anderen grijsaard van denzelfden ouden deeg ontmoette ik nu op mijne reis in het dorpje Zegerskapelle bij Winoksbergen, tusschen Kassel en Duinkerke.
De heer Henri Blanckaert is een landbouwer van 70 jaar, die nu rustig renteniert in een lief huis in de schaduw van den schoonen gothischen kerktoren van Zegerskapelle. Hij is sedert lang inschrijver op het Willems-Fonds en onze goede gemeenschappelijke vriend Julius Vuylsteke had mij op het hart gedrukt, dat ik hem moest gaan opzoeken. Dien gulden raad volgde ik stipt en mijn uitstapje naar Zegerskapelle zal mij bijblijven als een der aangrijpendste herinneringen uit gansch mijn leven.
Op Zondag 11 April maakte ik mij uit Duinkerke reisvaardig.
Het weder was heerlijk: een vroege bijna warme lentedag met lachende zon en sneeuwblanke schuivende wolken op den blauwen hemel. Te 7 uren stoomde ik uit Duinkerke, reed voorbij Winoksbergen met zijnen fraaien belforttoren uit de 16e eeuw, zijne oude kerken, oude vestingmuren en stadspoorten en de puinen der der oude abdij, die ik uit een vroegere reis als van buiten kende, en ik stapte in de statie Eikelsbeke af. Eskelbèque las ik op het stationsgebouw. Het herinnerde mij, dat ik den vorigen dag bij Kortrijk onze Waatsche treinwachter had hooren roepen: Olsène! Harlebèque!
Zegerskapelle ligt een half uurtje zuidwaarts van den spoorweg. Ik wandelde er naar toe met eenen soldaat van het 110e linieregiment, die met verlof naar zijn dorpje Bollezele (Bolzèle) terugkeerde en met mij Vlaamsch praatte als een vaderlandsche piot. Het was een magere reus met een paar lange beenen als van eenen ooievaar en ik had moeite om hem blazend en hijgend te volgen in den reeds warmen zonneschijn, terwijl het leeuwerikje in de wolken boven de groenende akkers zijn opwekkend lentelied kwinkeleerde.
Zoo kwamen wij te Zegerskapelle aan; de soldaat trok naar Bollezele met nog breedere schreden en rondom het groot kerkhof zocht ik naar het huis van Henri Blanckaert.
Ik werd eerst door zijne bloeiende dochter in de ruime zijkamer geleid, waar een fraai eikenhouten meubel, echt Vlaamsch der 17e eeuw, in eenen hoek prijkt. Aan de wanden hangen omlijste printen waaronder een Saint Alphonse de Liquori en een Vlaamsch katholiek spotprintje der 17e eeuw tegen Wiclef, Hus, Luther, Zwingli, Beza en Bucer met de spreuk: Non praevalebunt.
Weldra verscheen Henri Blanckaert. Het is een flinke magere grijsaard, recht als eene kaars, met fijnen kop, verstandige oogen en schertsende lippen. Hij noodigde mij uit om in de warme keuken met hem koffie met boterhammen te gaan gebruiken, en daar maakte ik kennis met zijne vriendelijke echtgenoote, zijnen zoon, die nu de hofstede bestuurt, en diens vrouw. Beiden waren naar de mis gekomen en zouden verder den dag doorbrengen te Winoksbergen, waar een groot eoncours voor beesten plaats heeft. De heer sous-préfet moest er in 't Fransch de eerepenningen aan de Vlaamsche boeren uitdeelen. Juist als in Vlaamsch-België, zooals gij ziet.
Daarna trok ik met vader Blanckaert naar de ‘vout’, eene hooge groote kamer boven den kelder. Mama had er vuur gemaakt en wij zaten er recht gezellig te praten naast eene groote glazen kast, volgepropt met boeken, meest Vlaamsche en Hollandsche, die de eene zijde van den muur besloeg.
In geheel Vlaamsch-België zou men wellicht de weerga dier bibliotheek van onzen Vlaamschen vriend uit Fransch-Vlaanderen te vergeefs gaan zoeken.
Tijd ontbrak om alles te doorsnuffelen, maar ik teekende vluchtig aan: de meeste werken van Hendrik Conscience, de uitgaven van het Willems-Fonds sedert een dertigtal jaren, een Nederlandsche Bijbel, Marnix Byenkorf, Adriaan van Meerbeeck's Kronijk der zestiende eeuw mitsgaders eene Nederlandsche vertaling van Strada, Prof. de Vries' groot Woordenboek, al de deelen van Hofdijk's Ons Voorgeslacht, Simon Stijl's Opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden. enz.
Op het schutblad van dit laatste werk, dat te recht door den heer Blanckaert zeer wordt bewonderd, las ik: ‘Dezen boek behoort aan sieur Blanckaert Henry, landbouwer in Zegherskapel, in dat deel van Vlaanderen door de Franschen overweldigd.’ Op enkele andere boeken schreef de eigenaar schier gelijkluidende woorden, die getuigen moeten, ook na hem, van zijne gloeiende Vlaamschgezindheid.
De uitgave van Simon Stijl is de derde druk, uitgegeven te gelijk te Brussel en te Dordrecht in 1824, in den gezegenden tijd toen Noord en Zuid kortstondig vereenigd waren en er eene innige toenadering tusschen Vlamingen en Hollanders door de letterkunde aan 't ontkiemen was. Hoe dat boek hier nu staat als een stomme getuige van die verijdelde hoop!
Daarenboven bevat die merkwaardige boerenbliotheek eenige Duitsche werken en ook Fransche, waaronder Kervyn's Histoire de Flandre, Hovelacque's Linguistique en meer andere van ernstigen wetenschappelijken aard, die eenen hoogen dunk geven van de geestesontwikkeling van dien eenvoudigen landman, levende in de intellectueele wildernis van Fransch-Vlaanderen.
Doch genoeg voor dezen keer. Toekomende week deel ik u uit mijn gesprek met den heer Blanckaert allerlei wetenswaardige bijzonderheden mede over den toestand onzer moedertaal in den Vlaamschen Westhoek van Fransch-Vlaanderen.
F.