Emigratie naar de Zuidafrikaansche Republiek.
Johannes Leyds uit Johannesburg schrijft dd. 5 Dec. a.p. aan de Soerabaiasche Ct.:
Het is in de laatste twee jaren herhaaldelijk mijn deel geweest, met vragen te worden bestormd van jongelieden uit de koloniën, zoowel als uit het Moederland, vragen betreffende kansen om vooruit te komen in Zuid-Afrika, vragen soms, wier degelijke behandeling een ruim boekdeel zoude vereischen, vragen dikwijls, wier beantwoording van grooter nut zou zijn, wanneer deze in 't openbaar geschiedde, en onzinnige vragen ook - gelukkig zelden - welke totaal niet te beantwoorden zijn. Mag ik, die geen informatie-bureau ben, mijnen vrienden, kennissen en wellicht andere belangstellenden in Insulinde door middel van uwe courant een zakelijk antwoord zenden, dan luidt zulks als volgt:
Ten eerste. In Transvaal hebben Nederlanders, die een of meer ambachten d.w.z. handwerken verstaan, en met Engelsch en Boeren-Hollandsch zich kunnen redden, nog zeer goede vooruitzichten; hetzelfde geldt van genees-, heel-, en verloskundigen, apothekers, telegrafisten, stenografen.... doch daar verval ik alweder in ‘de handwerken.’
Ten tweede. Nederlanders, die geen Engelsch kennen, gelieven zulks eerst te leeren, bijv. gedurende een paar maanden; voor het Boeren-Hollandsch is eene studie van een paar weken voldoende, desnoods kan men ‘di regte Afrikanse tale’ ook hier aanleeren. Verder is kennis van het Portugeesch in vele gevallen goud waard en met het oog op de vele Duitsche werkgevers en baren, is kennis van het Duitsch minstens raadzaam.
Ten derde. Voor flinke meisjes en vrouwen is nog een zeer ruim arbeidsveld; ziekenverpleegsters en zij, die koken kunnen en willen, staan bovenaan.
Eene nurse, die een of ander getuigschrift van een ‘doctor medicinae’ of zelfs maar van eene andere, doch goed gerenommeerde ziekenzuster bezit, verdient gewoonlijk 50, 60 tot 70 gulden per week zonder, of 18 à 20 guldn. per week met kost en inwoning. Eene goede dienstbode (die altijd nog een kafferjongen voor 't ruwe werk heeft), verdient vrije kost en inwoning, benevens 25 tot 60 gldn. 's maands; al naar de omstandigheden van de familie, bij welke zij of hij dient.
Ten slotte. Deze snelgroeiende stad (waarvoor eenige bizonderheden in onzen Staatsalmanak Z.A.R. voor 1896 te vinden zijn) heeft geen enkelen Nederlandschen Apotheker, do bakker, do schoenmaker, huisschilder.... terwijl er duizende Nederlandsche ingezetenen zijn; is dit een gezonde toestand? Neen, niet waar; welnu, wie helpt dezen toestand te verbeteren?
Wie zal de eerste Holl. brood- koek- en banketbakker, te Johannesburg zijn, opdat wij niet voor de som van 17/ - (zegge f. 10,20) een pond ‘letterbanket’ en een pond ‘Sinterklaas’ uit Pretoria moeten laten komen? Wie zal de eerste Hollandsche Apotheek hier openen. Er zijn reeds drie Hollandsche doctoren hier en een vierde is op de komst; wij arme Hollanders moeten echter altijd bij Duitsche of - o wee! - bij Engelsche Apothekers onze recepten laten klaarmaken.
Nog ééne daadzaak, die mij eerst onlangs medegedeeld werd door een hooggeplaatst Vrijstater: telegrafisten - die Hollandsch goed verstaan en kunnen seinen - worden zonder naturalisatie, zonder examen enz. enz. in den Oranje-Vrijstaat aangenomen, onmiddellijk na aankomst. Ook in de Zd. Afr. Republieken, alias Transvaal, zijn er in de eerste jaren nog velen noodig.
Men zij er echter met een enkel woord aan herinnerd, dat druilooren nimmer vooruitkomen en nergens.