gen, hebben een dergelijken toestand gekend en wij weten eilaas! waarop dergelijke misstanden onze eigen beschaving zijn te staan gekomen. Verder: ‘Onderwijzers vanwaar zij ook komen en zonder hen eerst te doen beloven de kinderen vaderlandsliefde in te boezemen, worden aan het hoofd van onze jonge zoons en dochters geplaatst, om dan van hen goede burgers en burgeressen te maken; erger, onderwijzers, die niets van Nederlandsch af weten, worden aan het hoofd van onze scholen geplaatst. Is dat niet schandelijk? Ik kan zulke gevallen opnoemen’.
Dergelijke misstanden kunnen niet te krachtig te keer gegaan worden, waar die bestaan, moet de zelfstandigheid van het land onvermijdelijk te loor gaan. De schrijver wijst trouwens op de vruchten die van dergelijk onderwijs geplukt worden: ‘Ik zal een geval opnoemen dat men nooit kan vergeten en dat ons des te meer moet aandrijven, om de Nederlandsche taal op onze scholen niet langer den nek te laten omwringen.
Ik schreef namelijk zekeren dag aan een boerenmeisje in den Oranje-Vrijstaat een brief in goed Nederlandsch. Zij nam den brief, postte hem aan mij met een klein briefje in het Engelsch er bij, dat zij weigert mij te antwoorden als ik geen brief in het Engelsch schreef, want Nederlandsch is volgens haar “a beastly language”, en dat zegt nogal een zuiver boerenmeisje. Waar gaat dit heen, heer Editeur?’
Dat gaat doodeenvoudig heen naar den ondergang van 't land, als dat niet gestuit wordt. Het is thans een plechtig uur voor onze steungenooten in Zuid-Afrika.
De dagen van strijd zijn niet voorbij. Donkere wolken trekken zich integendeel saam boven het Afrikanerdom. Rhodes loopbaan ‘is niet ten einde’. Ongehinderd komt hij van den Jameson-sluiptocht los. De Transvaal en geheel de wereld, zegt de graaf van Selborne, moet verstaan, des noods gevoelen, dat Engeland de Paramount Power. is in Zuid-Afrika; onafgebroken wordt oorlogsmateriaal naar de Kaap verzonden. Er loopen geruchten, dat Engeland meester van Delagoabaai wordt. Moge 't uur, waarop de storm losbarst het geheele Afrikanerdom eendrachtig vereenigd vinden!
Maar zelfs, al barst geen storm los, moge zelfs de hemel opklaren, dan is er een ander gevaar, dat de toekomst van het Afrikanerdom bedreigt en dat gevaar is door geen maxim- of geweerschot af te weren. Dat is de sluipmoordende verengelsching, die langzamerhand het jonge Afrikanerdom van zijn taal, van zijn stam vervreemd. Nu nog heeft het Afrikanerdom voor een goed deel de beschikking over zijn eigen lot in handen. Maar moest de verengelsching veld winnen en algemeen worden, dan geeft het Afrikanerdom de beschikking over zijn eigen lot uit de hand en zal het in de toekomst, met bitter berouw, moeten aanzien, dat het door vreemden beheerscht en onderdrukt wordt. Met uiterste kracht-inspanning vasthouden aan eigen zelfstandigheid kan alleen redden. Van die zelfstandigheid is de taal het palladium: met de taal houdt ze stand of gaat ze te loor, wat wij, Vlamingen, gewoonlijk uitdrukken door de spreuk: ‘De Taal is gansch het Volk.’ Het gevaar van de verengelsching, dat kan maar een in Zuid-Afrika keeren en dat is de Afrikaansche onderwijzer. Met dezen staat of valt zijn volk; op hem rust de hoogste verantwoordelijkheid. Hij heeft het in zijn macht het zelfstandigheidsgevoel bij de Zuidafrikaansche jeugd te ontwikkelen. Dat zelfstandigheidsgevoel zal hij niet kunnen aankweeken, zonder dat hij die leerlingen warme liefde voor hun, voor onze gemeenschappelijke moedertaal inprent en ze leert daaraan, tegen vreemden invloed in, vast te houden. Wel kan het nuttig, onontbeerlijk zijn een vreemde taal te kennen. Maar daarom toch nooit de eigen taal prijs gegeven, het heiligste wat een volk bezitten kan, omdat het juist het kenmerk is van zijn volk-zijn; omdat die taal de eerste, de fijnste schepping is van dat volk door de eeuwen heen; omdat die taal, die al de lotgevallen van het volk mee doormaakte en het schrede voor schrede op den beschavingsweg volgde, juist het best aangepaste voertuig voor eigen beschaving, eigen ontwikkeling is. Op den Afrikaanschen
onderwijzer rust dus een heilige plicht. Vervult hij dien plicht, dan zal zijn stam, het Afrikaansche volk, er in den strijd om een eigen bestaan wel boven op komen. Komt hij dien plicht niet na, dan pleegt hij verraad tegenover zijn volk, tegenover zijn stam; dan kan hij alleen de verachting op zich laden van zoovele beschaafde natiën over de wereld, die met bewondering tot den Boer hebben opgekeken, omdat deze met zooveel onversaagdheid zijn onafhankelijkheid wist te verdedigen, wanneer deze door stoffelijke middelen te verdedigen was; maar die met minachting de schouders zullen ophalen voor den armen dwaas, die kortzichtig genoeg, bezig is den ondergang van zijn volk te bewerken, wanneer hij dat niet leert aan zijn taal vast te houden; dan zal hij oogsten, wat onze dichter Ledeganck zoo treffend uitdrukt:
...... de gruwbre straf van die zich zelf verdelgen:
Om 't machtloos pogen, schimp en spot
Bij 't nagestreefde vreemde rot,
En smaad bij nagebuur en vloek bij eigen telgen;
Want die geen onheil ziet in laffe bastaardij,
Is veil voor vlek en schande, en rijp voor slavernij!