VII.
Het is Jan. 1896. De dagen van 30 en 31 Dec. 1895 en 1 en 2 Jan. 1896 zullen in de geschiedenis van het Afrikanerisme steeds eene voorname plaats innemen. Want toen is een der gemeenste en verraderlijkste daden, ooit in Zuid-Afrika gepleegd, uitgevoerd door eene lage en listige bende vrijbuiters onder bevel van Dr. Jameson, Administrateur van Rhodesia. Toen de boerenbevolking, naar oud Afrikaansch gebruik, met blijdschap feestvierde op de Oude en Nieuwjaarsdagen - toen was de verrader met helsche list het land met 800 manschappen binnengedrongen. Ze waren voorzien van de beste wapenen en kwamen om onverwachts een slag te slaan, waardoor de onafhankelijkheid dezes Staats verpletterd moest worden. Een komplot, maandenlang van te voren zorgvuldig en heimelijk voorbereid, zag zijne ontplooiing, toen de vrijbuiters nabij Krugersdorp op een klein commando Traansvaalsche burgers, die hen den voortgang naar Johannesburg moest beletten met hunne Maxims en geschut begonnen te schieten. Den indringer, die tot hiertoe steeds in snellen galop zijn marsch had voortgezet, werd van toen af den verderen voortgang betwist. De burgers, die in den roemrijken Vrijheidsoorlog meegevochten hadden en die nu in de grootste haast opgecommandeerd waren, zouden, zoolang zij leefden, nooit toelaten, dat de vijand Johannesburg, de plaats zijner bestemming, bereikte. Zoo werd er gevochten tot laat in den avond. Vroeg in den morgen van den 2 Januari ving het gevecht weer aan. Met zonsopgang begon de vijand in snellen marsch koers te nemen in de richting van de goudstad. Al vechtende en vluchtende werd de tocht of liever de vlucht voortgezet, totdat de vrijbuiters te Doornkop op de plaats Vlakfontein, omtrent 2 uren van Johannesburg, zòò in het nauw gebracht werden, dat ze verplicht waren zich over te geven. Daar stonden zij toen, die geweldenaars, die op hun god, de Maxim, vertrouwd hadden, daar stonden zij toen diep vernederd. Beschaamd stonden zij daar, want ze wisten, dat elk
weldenkend mensch hunne lage daad moest verfoeien. De God, die vroeger zijn volk te Bronkhorstspruit, Lang's Nek, Ingogo en op Amajuba schraagde en ondersteunde, had opnieuw weer Zijne macht getoond. De duizenden Maxims kogels troffen slechts 6 man, terwijl er bij de 150 manschappen van den vijand sneuvelden en gewond werden. En bij dit alles hadden de Traansvaalsche burgers geen kanon. Der Vaderen God had weer meegestreden, en zie - de vijand stond er verbaasd en verpletterd.
Te Doornkop lagen meer dooden en gekwetsten van den vijand, dan op eenige andere plaats van het oorlogsterrein. Onder die vele gewonden, die er luid om water riepen, was er één met wien we nader kennis moeten maken.
Terwijl de troepen hunne wapenen aflegden, verwijderde een jonge boer zich van het slagveld om zijn paard, dat door het schieten schichtig geworden en een eindje was weggerend, weer te gaan vangen. Hij moest een deel van het slagveld voorbij en passeerde eenige gewonde soldaten, zonder op hun geroep om water te letten. Niet dat hij voor hun geroep doof was. Hij was van plan om, zoodra hij zijn paard had gevangen, hen te verplegen evenals zijne andere makkers bezig waren te doen. Hoe groot ook de verontwaardiging was bij ieder burger, zoo werd er toch bij deze gelegenheid aan de wereld getoond, dat de Afrikaner ook edelmoedig en beschaafd is. Onze jonge burger keerde terug met zijn paard en liep op den naasten gewonde af, om dien wat te drinken te geven. Hij deed zulks, werd door den gewonde bedankt en ging toen verder. Wat bemerkte hij toen hij bij een tweeden gekwetste kwam! Dat wat hem stil deed staan en met ontroering de handen samenslaan onder den uitroep: Is dit mogelijk? Hij komt nader en bukt neer, ja, het is waar, zijne oogen hadden hem niet bedrogen. Hij roept uit: ‘O Piet, Piet, moest dit je einde zijn?’ De gekwetste opent zijne oogen en ziet den neef, dien hij altijd gehaat had, hem een dronk waters aanbieden. Hij drinkt, maar geen woord spreekt hij. Ja lezer, het is P*** en zijn Engelschgezinde neef Pat, die wij hier te Doornkop op het slagveld weer aantreffen. Pat was dus een van die verraderlijke vrijbuiters; hij had tegen zijn eigen natie gevochten. Voorwaar de vloek van zijnen grootvader te Slachtersnek had zijn man gevonden! Pat was gevaarlijk gewond. In onbewusten toestand werd hij onder toezicht van zijnen neef naar het hospitaal te Krugersdorp gevoerd. Daar gekomen, vroeg P*** verlef om in het hospitaal te blijven - maar dit werd hem niet toegestaan daar de dokters het zeer druk hadden. De gewonde vijanden genoten van Staatswege de beste verpleging samen met de weinige Transvaalsche gewonden. Alweer een bewijs dat de Transvalers
voor geen ander volk in de schaduw behoeven te staan in beschaafdheid en edelmoedigheid.
Maar hoe kwam het dat P*** aan het gevecht tegen de vrijbuiters kon deelnemen, daar hij vroeger in het district Lichtenburg woonachtig was? Om dit den lezer duidelijk te maken, moet ik weer. teruggaan in ons verhaal. Omtrent 4 maanden na het vertrek van Pat was de heer P*** op zijnen ouden dag voor de laatste maal weer aan 't verhuizen gegaan. Hij ging op zijne plaats nabij Krugersdorp wonen, alwaar zijn oudste zoon Jan*** woonachtig was. Piet*** was intusschen getrouwd en was op Blauwwildebeestput blijven wonen. Voor de Nieuwjaarsfeestelijkheden was hij komen kuieren en zoo kwam het dat hij ook aan bet gevecht kon deelnemen. Toen hij het hospitaal verliet, ging hij dadelijk op weg naar Turffontein, de plaats van zijn vader, die omtrent 40 minuten van Krugersdorp af lag. Hij wist dat allen thuis in de grootste spanning verkeerden, waarom hij zich haastte aan die onzekerheid over den afloop van den slag een einde te gaan maken.
(Wordt vervolgd).