Maart 1897.
Dagen van Strijd.
De aanvang van 1897 is voor twee takken van onzen stam een tijd van opgewekt leven. Sedert in 't begin van 't vorige jaar de verraderlijke sluiptocht van Jameson Zuid-Afrika en de beschaafde wereld in rep en roer bracht, zijn de gemoederen onder de Boeren nog niet tot kalmte gekomen. De Boer, in de twee Zusterrepublieken, zal nu zoo gauw niet weer insluimeren.
Maar in de Kaap-Kolonie hielden 't niet alle Afrikaners met hun broeders uit de Republieken. Onder die Afrikaners eilaas! is ook dat misselijk slag te vinden, dat bij ons fransquiljons heet en ginder verre jingo's. Rhodes heeft veel, veel geld. Zijn beweldadigden, de door zijn goud omgekochten zijn talrijk. En dan, hij was de vriend geweest van ‘Onzen Jan’, den voorman tot wien de Kaapkolonische Afrikaner opkijkt.
Hij had den steun genoten voor zijn politiek van den Afrikaner-Bond, omdat ‘Onze Jan’ hand in hand met hem ging. Dat trouw, eerlijk gemoed, voor wien huicbelarij een gruwel is, kon niet vermoeden, dat sir Cecil een spel met hem speelde en stil aan bezig was met den ondergang van den Afrikaanschen stam te bewerken. En zelfs nadat ‘Onze Jan’ met Rhodes gebroken, bleef nog menig Afrikaner aan de schuld van Rhodes twijfelen.
‘Laat ons alle oordeel opschorsen tot hij voor 't Select Comité verschenen is en zich verantwoord heeft’, preekte het Paarlsche Dagblad. En toen Sir Cecil uit het Noorden kwam en zich een triomftocht door verschillende Kaapkolonische steden, voorbereid met zijn geld, als sommigen beweren, liet welgevallen, werd er menige Afrikaansche naam gevonden op de adressen van verwelkoming aan den ex-premier en werd menige Afrikaner gezien onder zijn toejuichers. Maar daar kwam het gemoed van de meeste Afrikaners tegen in opstand en waar, door de jingo's vergaderingen belegd werden ter verheerlijking van Rhodes, hielden zij er om krachtig tegen die verheerlijking verzet aan te teekenen en aan Albion te doen weten, dat het eene valsche voorstelling was, volgens welke Rhodes nog de sympathie van de Afrikaners bezat en op hun steun mocht rekenen. Door de lengte en breedte van de Kaap-Kolonie, op 80 plaatsen en meer, hebben ze vergaderingen gehouden, waar besluiten aangenomon werden, strekkende tot krachtige veroordeeling van de Rhodesvereering en hebben die besluiten opgezonden aan den hoogen Commissaris te Kaapstad, opdat deze ze zou overmaken aan Chamberlain, minister van koloniën in Engeland. Telkens werd van dit besluit een afschrift gezonden aan President Kruger, opdat hij en zijn volk wel zouden overtuigd zijn van de sympathie en het solidariteitsgevoel van de Kaapkolonische Afrikaners.
En op 't oogenblik, dat de Afrikanergeest zich zoo openbaarde, schokte een stemming van den Belgischen Senaat, waarbij de taalwet verminkt werd, fel de Vlaamsche gemoederen. Vlaamsche Senators hadden het volk, dat zij vertegenwoordigden, verraden; enkelen hadden ket gehoord bovendien.
Die stemming bracht wel verbittering teweeg, maar heeft, van achteraf beschouwd, een zeer weldadig uitwerksel gehad: ze schudde het heele Vlaamsche volk wakker en de Senatoren, die beweerd hadden, dat het voorstel De Vriend-Coremans alleen bevrediging moest geven aan de taalliefhebberij van enkelen, kregen het bewijs, dat het gansche Vlaamsche Volk, met onwrikbaren wil, volledig taalgelijkheid met de Walen eischt; die krachtige wil werd door duizenden en duizenden uitgesproken te Antwerpen, te Brugge, te Gent, te Brussel, te Oostende en wordt nog week aan week in tal van gemeenten uitgesproken.
Dat gebeurt zeer kort nadat een Vlaamsch schrijver, nu in den Haag gevestigd, zich scharende aan de zijde van de vijanden van zijn volk, met hen de Vlaamschgezinden had verguisd en aan Holland had willen doen gelooven, dat de menschen, die in Vlaanderen aan 't Nederlandsch vasthielden, een zeer klein hoopje flaminganten waren, die zich daardoor met een zeer sterk ridicuul (dat is zijn woord) overlaadden. Wie zal de Amsterdammer nu ridicuul vinden: het Vlaamsche Volk en de flaminganten of M. Cyriel Buysse? Die meneer heeft in Vlaanderen kunnen leven, als Vlaamsche schrijver, zonder iets van de Vlaamsche Beweging te begrijpen, zonder zich rekenschap te kunnen geven van het goede, dat door haar werd gesticht; zonder te begrijpen, dat de menschen, die die Vlaamsche Beweging ridicuul vinden, toch maar zoo'n armzalig klein hoopje zijn tegenover het volk, dat al meer en meer zelfstandig optreedt en dat in deze omstandigheden wel heeft bewezen, dat het Vlaamsch wil en zal zijn, al worden er Cyriel Buysse's gevonden, die hun taal verachten; zonder in te zien, dat bewuste menschen nog een zekere maat van macht hebben door 't bekleeden van ambten, door fortuin, door 't spelen van 'n politieke rol en zoo aan ons maatschappelijk verkeer een bedrieglijk vernis van verfransching geven; maar dat ons openbaar leven al meer en meer Vlaamsch wordt en dat de tijd nadert, dat al die ridicuulvindende menschen van al onze stadhuizen zullen gedrongen worden en zich onder elkaar in hun bastaardij zullen mogen verkneukelen.
Wij herwinnen al meer en meer in steeds talrijker wordende drommen onze zelfstandigheid in Vlaanderen zooals in Zuid-Afrika. De toekomst is aan ons!