Als men de Culpen in hunne traditioneele pakjes zag spelen, zou men eerder denken dat zij met een Zuiderzeesche cotter naar New-York waren gekomen dan met het stoomschip Paris.
Op 8 Januari 1895 speelde dit gezelschap in Passaic (N. Jersey) en voldeed daar aan het in een sneeuwstorm opgekemen publiek. Er waren meer Germanen dan Nederlanders in de zaal, en en het programma werd in het Duitsch uitgevoerd.
Hunne woonplaats was in New-York city, en van daar uit trokken zij naar andere plaatsen. In Februari speelde het te Boston, en in Maart, April en Mei in New-York in de verschillende muzeums.
Als een bewijs van jeugdig talent behaalde jonge juffrouw Marie Culp, dochter van Robert Culp op 19 April op de Amateursvoorstelling in ‘The Gayety Theatre’ te New-York een gouden medaille voor Engelschen zang en dans. Zij behaalde deze onderscheiding na hare 18 mededingsters van alle nationaliteiten verslagen te hebben.
In besloten kring trad op 1 Mei 1895 jonge juffrouw Juliette Culp op, dochtertje van Herman Culp. Zij werd door de gastvrouw beloond met een fraai bouquet, benevens een daaraan hangende enveloppe. Zij had de meeste geestdrift opgewekt met een lied, door haar vader vervaardigd, en door haar met schoone stem gezongen op de wijze: Edelweis. Vooral de woorden:
Amerika! U roem ik in mijn lied
Het land, waar men zoo gul gastvrijheid biedt,
Vooral New-York dat zooveel schoons bevat
Met recht door elk genoemd: een wereldstad.
Maar toch, hoe fraai 't hier iedereen ook vindt
Hoe pracht en praal het oog hier ook verblindt,
Hoe ook de vrijheid hier gaat hand in hand,
Mijn hart behoort aan 't dierbaar Nederland,
werden met diepe ontroering aangehoord.
In den zomer van 1895 was het gezelschap geëngageerd op een der New-Yorker badplaatsen, North Beach genaamd.
Steun hebben zij gevonden bij de Amerikanen, bij de Nederlanders. Bloemen en bouquetten zijn hun ter hand gesteld, maar die verslensen en gaan verloren; maar zeker, als zij in Gruno's veste thans denken aan de Vereenigde Staten, dan zal zeker eene herinnering bij hen opkomen, de herinnering aan den aangenamen tijd in Amerika doorgebracht. Wij, als Hollanders, hebben hen toegejuicht omdat het zoo zelden voorkomt hier van de planken de moedertaal te vernemen.
Louis Bouwmeester schreef eens in het Kleine Gartman-Album: ‘Het is jammer dat de roem van een Nederlandsch tooneelspeler zich niet verder uitstrekt dan tot den Moerdijk.’ Had hij deze voorstellingen bijgewoond, dan zou hij hebben moeten getuigen, dat ook in Amerika, Hollandsche en Engelsche harten kloppen voor de ontplooiïngen van de dramatische kunst in Nederland, al wordt zij ook niet gegeven door de eerste gezelschappen.
New-York,
29 Juli 1896.
C.J.B.v.d. Duys.